Tekstweergave van NL-TlRAR_0660-00715-1871_0275

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
DE OLIJFTAK . 3 EEN SCHOONZOON MET GELD . DOOR R . KUIPERS . ill IN HET PRIEEL . Eenige dagen waren voorbijgegaan ; de majoor had de geleende som ontvangen en dacht aan allerlei speculation die dubbele winsten moesten afwerpen : voor de schoone Eliza was het duidelijk geworden , waarom haar vader wilde dat ze de aangeboden hand van Van Houten niet zou afslaan en dat een huwelijk met den heer Hermann onmogelijk was geworden . Zij wis ! nu dat de rijke majoor , zonder de hulp van eene of andore aanzienlijke ondersteu - ning igeruïneerd was ; dat hij zich in de armen had moeten werpen van den rijken buurman , dat hij van dezen afhankelijk was , en zij hem hare hand moest schenken . i-De liefde is maar inbeelding , kindlief ! een weinig opoffering van uw kant en wij zijn gered ; toon nu geestkracht en moed ! » had haar vader haar voor een paar dagen gezegd . Eerst had hij zich diep ongelukkig gevoeld , omdat ze den minnaar dien ze zoo innig lief - had , dien ze met hart en ziel beminde , zou moeten verstooten ; maar tusschen het snikken klonk haar telkens de echo te gemoet van : » toon nu geestkracht en moed !// en wanneer zij in den tuin onder de schaduw van beuk of olm wandelde , ruischle het door de bladeren : » de liefde is maar inbeelding Accu . waarachtig neen ! De liefde was geen inbeelding ; haar kloppend hart verlangde vurig naar den jongeling dien ze beminde ; telkens stond zijn beeld voor haar gaest en telkens gevoelde ze het duidelijker , dat zij zonder hem niet kon leven ; zij moest zich aan hem vastklemmen als de klimop aan den krachtigen eik ; hij alleen kon haar door het leven leiden en de zorg uit haar ziel bannen . De liefde inbeelding ? Vraag het dien vogel die het nestje bewaakt waaruit ' t gaaiken vroegtijdig henen - vlooe : zie , daar komt het aanzwieren en vroolijk verheffen beiden zich in de lucht welke van hun opwekkend gezang weerklinkt . /' De liefde is maar inbeelding //, herhaalde ze bitter en vertrad het viooltje aan haar voet ; maar daar binnen in die zwoegende borst , waar het beeld en de gelofte van den minnaar bewaard werd , daar pijnigde het haar , het stokte haarde keel en klagende klonk het door de bladeren van beuk en olm : » 0 God ! was de liefde maar inbeelding !...» Maar dat kon zoo niet ; zij moest geestkracht en moed toonen . Haar verstand moest het hart voorschrijven , wat liet gevoelen mocht ; zij moest bedenken , wat de werke - lijkheid wilde en mocht niet toegeven aan een ziekelijken hartstocht , die haar vader en haar ongelukkig zon maken . Ongelukkig ? Maar wat was ze dan zonder hem ! Dat zou voorbijgaan , zij zou trachten hem te vergeten ; met geweld zou ze hem uit haar hart wegrukken en Van Houten er eene plaats geven : zij ^ moest immers de gehoorzame dochter van haar vader zijn en moed en geestkracht toonen . Sinds dien avond lang voor het onweder boven hun hoofd was losgebarsten toen zij en haar minnaar spraken van leven en beminnen en van eene schoone toekomst droomden had zij Herman niet weder gezien . Hoe dikwijls had zij het prieel opgezocht , waar zij toen zaten en de woorden herhaald waarmee hij afscheid van haar nam . Hoe liefelijk ruischten steeds de teedere blaadjes tot haar , totdat een harde dissonnant op eenmaal alle harmonie verbrak . Zij zat nu weer op de plaats waar hij dien avond gezeten had , en de heldere zonnestralen speelden tusschen de bladeren met hare glanzende lokken . De vroolijke hofzanger huppelde van twijg op twijg en de veelkleurige distelvink zong zijn aangenaam lied in de takken der populieren . Maar Eliza hoorde de stem der natuur niet , het schoon rondom haar had op haar geen invloed ; het beeld van haren Hermann hield haar geheel terug . Zij had hem sedert dien avond niet weder gezien en misschien zag ze hem nooit weer . Zij durfde het hem niet zeggen , dat ze een ander beminde en haar best deed om hem te vergeten ; zij had het hem geschreven . Herhaaldelijk was zij begonnen en had zij het geschrevene verbrand ; hoe dikwijls had ze den brief gelezen en herlezen , gesloten en weer geopend en eindelijk na veel strijd verzonden . Ach , zij hoopte dat Hermann haar geen rekenschap zou komen vragen van hare handeling ; het was nu reeds drie dagen geleden sedert zij hem schreef ; misschien was zijn trots gekrenkt en deed hij , evenals zij , zijn best hare beeltenis uit zijn hart te verbannen ; misschien had hij den brief met een glimlach gelezen en haar reeds voor een ander vergeten ; misschien beschouwde hij hun geheele liefde als een grap , die hen aangenaam had beziggehouden , maar nu niet langer mocht voortduren . Maar neen , dat was niet mogelijk , zij is er zeker van , dat hij haar heninde zooals zij hem , doch ... Daar ritselen de bladeren , en kraakt er een voetzool op het schelpenpad . Eliza verbleekte ; het geluid komt nader . Zal ze vluchten of blijven ? ltecds worden de bladeren terzijde geschoven en Hermann staart voor haar . Zijn wangen zijn hoog gekleurd , zijne bruineoogen flik - keren en zijne wollige haren zwieren om zijn hoofd . Nadat zij eenigen tijd sprakeloos voor elkander hadden gestaan en de oogen strak op den grond gevestigd , kreeg Eliza het eerst hare geestkracht terug en zeide met . een bevende stem , terwijl zij de oogen nog altijd neersloeg : // Wie heeft u hier geroepen , mijnheer Her - mann ? ik meende ....// a Niemand mejufvrouw ! ik kom geheel uit eigenbeweging en wenschte wel van u te weten , wat dat komedie-spel en dien brief beteekent », antwoordde hij met een heldere stem , terwijl hij zijne oogen scherp op haar gevestigd hield . /- Het is geen komedie-spel mijnheer hernam ze zacht , » het is helaas ! werkelijkheid // Dus gij bemint mij niet meer en hebt een ander uw - hart geschonken », zoo riep hij hartstochtelijk uit . // Zooals gij zegt , mijnheer antwoordde ze zacht . ' Alzoo hebt gij mij eenvoudig bedrogen , toen gij zeidet dat gij mij lief hadt en eeuwig zoudt blijven be - minnen ... . Vaarwel trouwelooze , ik kan uw wezen niet langer zien !// Hij keerde zich om en wilde heen gaan . » God ! neen ! dat is te erg ! zooveel kan ik niet : lijden riep Eliza uit en sloeg de hand voor de oogen . » Ga niet Hermann , ga niet ! Ik bemin u nog als vroeger en zal u slechts met moeite kunnen vergeten . Blijf en ik zal u zeg - gen , wat ons van elkander scheidt ; geheel mijn hart zal ik voor u uitstorten Zij nam hem bij de hand en leidde hem naar de plaats , waar zij op den laatsten avond nog zoo gelukkig samen gezeten hadden ; zijn oog werd dof en zijne hand beefde : zij was nu de sterkere , die hem kracht moest schenken . Hier bleven ze langen tijd bijeen ; zij vertelde hem , wat noodlot hen getroffen had , hoe zij genoodzaakt was zich voor haar vader op te offeren en daaraan niets meer te doen viel . Hij moest haar verlaten en nimmer meer aan haar denken en zij zou trachten hem te vergeten . Hoe langer zij met hem sprak des te ruimer werd haar hart , maar in zijne ziel was het donker , was het nacht . Nu eerst gevoelde hij hoeveel hij in haar verloor en wat zij voor hem had kunnen zijn . Hij wist het : zegen en geluk was voor hem niet meer mogelijk ; hij zou zijn lijden in den vreemde dragen . Ginds over de zee , op het eiland Java woonde een oude oom van hem , die hem reeds vroeger verzocht had , tot hem te komen om hem in zijne zaak te helpen ; nu zou hij aan dat verzoek gehoor geven en onder een zuidelijken hemel zijne liefde trachten te vergeten . Nog een laatste kus tot afscheid ; hij vergaf haar en stak den ring , dien hij in een oogenblik van woede weggeworpen had , weer aan den vinger . Met een traan in het oog , staarde zij den jongeling na , die met gebogen hoofd het pad afging , want zij ge - voelde nu meer dan ooit , dat zij hem lief had . { Wordt vervolgd .) Verdedigings - en aanvalswerktuigen . Ouder bovenstaanden titel verscheen dezer dagen in Sijthoff's // Algemeene Bibliotheek » een overdruk uit het Album der Natuur van 1861 van de hand van den heer E.A.T . Delprat , toen kapitein der artillerie , thans generaal . Het kwam ons niet ongepast voor dat boekske in de Olijftak in eenige woorden te bespreken . De vooruitgang in alle takken van nijverheid en kunst wordt in de laatste jaren door tal van werken en ge - schriften aan het groote publiek geopenbaard , geen kunst of wetenschap dan ook of zij telt nevens hare beoefenaars ex officio een aantal dilettanten . Begrijpelijk is het dus dat een man als de heer Delprat het nog braak liggend gebied der populair wetenschappelijke oorlogs - kunst wilde ontginnen en zijne kennis als krijgsman en auteur wilde dienstig maken aan de verrijking van den geest zijner minder ervaren landgenooten . Dat hij zich daarbij wenscht te stellen op het standpunt van krijgs - man zal niemand hein euvel duiden en wij , van onzen kant , zullen dus ook niet trachten de beginselen der vredevrienden bij den geachten schrijver ingang te doen vinden , waar hij zijne onwrikbare overtuiging doet kennen dat oorlog noodzakelijk is . En als hij nu in den aanvang eenige zeer betwistbare physiologische stellingen oppert tot slaving van zijn gevoelen willen wij alleen verklaren het in abstracto volkomen met hem eens te kunnen zijn dat de oorlog altijd bestaan heeft en steeds bestaan zal , zoolang er twee menschen.met neiginsren en harts - tochten bezield , op aarde wonen , ware het niet dat hij daaruit de gevolgtrekking maakte dat de vrede eene utopie zou zijn . Waar hij nu zelf verklaart dat het krijgmansberoep de stand bij uitnemendheid is om den vrede te grondvesten , waar hij zelf die krijgslieden noemt : » de menschen die den vrede niet trachten te bew erken door proza of poezij , door v ert oogen en weeklagen.maar wicn de zegeningen des vredes , het behoud van onafhankelijkheid en erf zoo zeer en zoo ernstig ter harte gaan , dat zij daar goed en bloed . rust en gemak voor veil hebben » , zou daar onze vraag ongepast zijn : of in zijn eigen stelsel de krijgsmansdienst niet is eene utopie en zijne stelling een paradox ? Zoo de vrede toch een hersenschim is , dan vechten zijne krijgers , begeesterd als zij zijn voor den vrede , tegen de windmolens en helpt het hun niets goed en onafhankelijk - heid een tijdlang bewaard en den vrede hersteld te hebben ten koste van hun leven ( dat het vaderland dan toch nog ook wel eenigszins productiever op ander eebied zou hebben kunnen gebruiken ), daar de tijd toch wat vroeger of later weder zal aanbreken waarop hunne nazaten het - zelfde werk , even vruchteloos , zullen kunnen aanvangen . Wij herhalen het echter : wij verwachten niet den schrijver te zullen overtuigen en wij erkennen gaarne dat de krijgsmansstand kundige en wakkere mannen telt . Maar daarom juist betreuren wij ' t , dat zooveel nuttige krachten voor de burgerlijke samenleving verloren gaan ; dat zoo menig scherpzinnig vernuft zich alleen op die uitvindingen spitst , die strekken"kunnen ter verdelging van den evenmensch . En nog meer doet het ons leed dat wij in een geschrift , dat dienen moet tot ontwikkeling van ' t volk , tot aankweeking van kennis , deze en dergelijke stellingen van zulk een kundig man als de schrijver aantreffen . Of is het niet droevig dat in datzelfde boekske de schrijver de werking van springladingen en ontplofbare kogels , eene werking waardoor in één oogenblik , door één enkel schot geheele gelederen gedund worden , tracht te vergoelijken door de vertalline-van een Britsch geleerde die een krokodil door galvanische werking uit elkaêr deed spatten ! Zulke scherts dunkt ons , op zijn zachtst genomen , ongepast . . Maar nog minder zachtmoedig doet de schrijver zich voor , als hij koelbloedig ! beweert dat die ontplofbare kogels eigenlijk heilzaam mogen genoemd worden , omdat zij plotseling den levensdraad afsnijden van zoo menigen brave , die . ware hij slechts gewond , alleen dienen zou