Tekstweergave van NL-TlRAR_0660-00715-1872_0018
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
2
DE
OLIJFTAK
.
Door
de
menigte
dringt
Kappelstok
voor
-
waarts
,
drukt
ter
loops
Meeuwssen
,
diens
vrouw
en
Anna
de
hand
,
vertoont
aan
zijne
vrienden
den
zegelring
van
den
alge
-
meen
geachten
en
beminden
Treslong
,
waarop
een
kreet
van
blijdschap
opgaat
,
en
zoo
snelt
hij
den
trap
van
het
raadhuis
op
,
en
verzoekt
bij
burgemeesters
en
vroed
-
schap
ten
gehoor
te
worden
toegelaten
.
Kappelstok
wordt
voor
den
achtbaren
raad
gebracht
.
Op
de
vraag
van
den
voor
-
zittenden
burgemeester
,
wat
hij
te
berich
-
ten
heeft
,
zegt
hij
:
«
Burgemeesters
en
vroedschap
van
den
Briel
!
ik
heb
in
last
om
in
naam
van
Treslong
,
wiens
zegelring
ik
u
hierbij
vertoon
,
en
in
dien
van
Lumey
graaf
van
der
Marck
,
den
Briel
voor
den
prins
van
Oranje
,
'
s
konings
wettigen
stad
-
houder
,
op
te
eischen
,
en
bezetting
van
de
Watergeuzen
in
te
nemen
.»
Ontroering
,
verbazing
teekenen
zich
op
'
t
gelaat
van
sommige
,
blijde
hoop
op
dat
van
andere
raadsleden
.
De
burgemeester
,
die
voorzit
,
stelt
echter
voor
om
de
stad
te
verdedigen
,
daar
men
den
landvoogd
moest
gehoorzamen
,
en
daar
niet
den
prins
van
Oranje
,
maar
de
graaf
van
Bossu
stadhouder
van
Hollang
is
.
«
Maar
,»
zoo
vraagt
een
der
prinsgezinde
raadsleden
,
«
zal
die
verdediging
baten
?
Hoe
sterk
is
de
macht
der
Geuzen
?»
«
Dwaasheid
,»
zegt
de
veerman
,
«
zou
dit
zijn
,
zij
maken
een
leger
van
ten
minste
5000
man
uit
.»
De
trouwe
Kappelstok
had
in
'
t
belang
der
zaak
,
die
hij
met
hart
en
ziel
voorstond
,
van
250
a
300
man
zulk
een
leger
gemaakt
.
Schrik
bevangt
het
hart
van
vele
leden
.
Zooals
altijd
,
gaat
het
ook
hier
,
na
het
vertrek
van
den
veerman
die
naar
zijn
woning
terugkeert
,
toen
hij
zijn
last
vol
-
bracht
heeft
.
De
een
der
raadslieden
wil
dit
,
de
andere
dat
.
Eindelijk
besluit
men
om
twee
uit
hun
midden
naar
den
vlootvoogd
te
zenden
,
om
met
hem
te
onderhandelen
.
Lumey
is
inmiddels
aan
wal
gestapt
.
Met
ruwe
,
onverbiddelijke
trotschheid
ontvangt
hij
de
raadsleden
,
en
eischt
dat
men
de
stad
binnen
twee
uren
overgeeft
.
Met
dezen
eisch
moeten
zij
terugkeeren
.
De
ontsteltenis
wordt
bij
hunne
terugkomst
grooter
en
ver
-
meerdert
bij
hen
niet
weinig
,
terwijl
de
ge
-
mengde
aandoeningen
onder
de
burgerij
.
om
het
raadhuis
verzameld
,
toeneemt
,
daar
zich
eensklaps
de
mare
verspreid
:
het
krijgsvolk
is
reeds
bezig
zich
te
ontschepen
.
De
raad
kan
echter
,
daar
de
meeningen
der
leden
zeer
uiteenloopen
niet
tot
een
besluit
komen
.
Een
der
eersten
,
die
voet
aan
wal
zet
,
is
Treslongs
luitenant
,
Boobol
,
en
in
de
armen
der
liefde
smaakt
hij
een
genot
na
vele
ont
-
beringen
en
veelvuldig
omzwerven
;
maar
kort
duurt
dit
slechts
.
Zijne
Maria
spoort
hem
als
een
echt
Nederlandsch
meisje
der
zestiende
eeuw
tot
handelen
aan
.
Alles
,
wat
in
den
Briel
als
Spaanschge
-
zind
bekend
stond
,
spoedt
,
zich
naar
de
Zuidpoort
en
ontvlucht
de
stad
.
De
raad
is
nog
bijeen
,
maar
kon
tot
geen
besluit
komen
.
Inmiddels
zijn
de
twee
uren
,
door
Lumey
gesteld
,
verstreken
.
De
Geuzen
intusschen
sammelen
niet
,
dit
lag
niet
in
hun
aard
.
Door
Maria
,
Lijsbet
en
Kappelstok
geholpen
,
heeft
Roobol
voor
de
Noordpoort
brandstof
doen
opeenstapelen
,
om
die
door
verbranding
te
doen
openen
.
Treslong
trekt
met
eenige
manschappen
op
de
Zuidpoort
aan
,
die
het
hem
gelukt
,
om
,
terwijl
de
raad
nog
besluiteloos
is
,
in
der
minne
te
doen
openen
.
Inmiddels
is
de
Noordpoort
,
die
reeds
brandende
is
,
met
een
mast
opengeloopen
.
In
den
avond
van
den
l
?
t<;n
April
trekken
250
of
300
man
Geu
-
zen
aan
twee
zijden
de
stad
binnen
,
en
wordt
door
deze
daad
de
hoeksteen
gelegd
tot
Neêr
-
lands
latere
vrijheid
.
Onze
Vaderen
hadden
recht
tot
het
spreukje
:
«
den
eersten
April
y
verloor
Alva
zijn
bril
.»
Wanneer
wij
daarbij
letten
op
de
gevolgen
van
deze
daad
,
en
de
daarbij
gelijktijdig
willekeurige
invoering
van
de
belasting
van
den
tienden
penning
,
dan
zeggen
wij
met
een
schrijver
:
«
Alva
eischte
den
tienden
penning
,
om
daarvoor
een
vorstendom
voor
den
Prins
van
Oranje
te
koop
en
.»
Wat
er
dien
avond
voorviel
in
de
woning
van
Kappelstok
,
waar
Roobol
,
naast
zijne
gelukkige
Maria
gezeten
,
het
feest
der
over
-
winning
vierde
,
hoe
Lievensz
in
de
armen
van
Anna
Meeuwssen
de
belooning
voor
zijn
dapperheid
en
trouw
vond
,
dit
laten
wij
aan
de
verbeelding
onzer
lezeressen
over
.
Alle
weigezinden
in
den
Briel
juichten
.
Het
morgenrood
derNederlandsche
vrijheid
werd
aan
de
kimmen
gezien
.
De
dwingelandij
sidderde
.
Alva
was
woedend
.
Wat
niemand
had
kunnen
vermoeden
,
wat
geene
legers
hadden
kunnen
uitwerken
,
was
door
Gods
arm
gewrocht
,
die
daartoe
niets
anders
ge
-
bruikte
dan
een
handvol
ruwe
zeeschuimers
.
Hoewel
men
zeggen
kon
,
dat
.
de
stad
eigenlijk
stormenderhand
ingenomen
was
,
gedroegen
de
Geuzen
zich
zeer
ordelijk
;
geen
der
burgers
werd
van
het
leven
of
van
zijn
eigendom
beroofd
;
de
kerken
en
kloos
-
ters
waren
des
te
meer
getuigen
van
hun
moedwil
;
alles
wat
van
waarde
was
werd
er
uit
geplunderd
,
de
beelden
omvergehaald
of
,
zoo
zij
van
hout
waren
,
verbrand
;
bij
welk
vernielingswerk
de
Geuzen
zelfs
door
vele
burgers
geholpen
werden
.
Den
volgenden
morgen
zag
men
de
meeste
schepelingen
in
monnikspijen
langs
de
straat
gaan
;
het
schijnt
echter
,
dat
zulks
minder
uit
spot
-
zucht
,
dan
uit
gebrek
aan
de
noodige
klee
-
dingstukken
is
geweest
.
Lumey
van
meening
zijnde
dat
de
stad
onmogelijk
houdbaar
wezen
zou
,
had
reeds
last
gegeven
,
den
overrijken
buit
naarde
schepen
over
te
brengen
,
toen
Treslong
,
Caheljoii
,
rïe
Bijk
,
Dirk
Duivel
.
Lievensz
en
andere
bevelhebbers
hem
overhaalden
,
eerst
de
bevelen
van
den
prins
af
te
wach
-
ten
,
en
tot
zoolang
de
stad
in
staat
van
ver
-
dediging
te
brengen
.
Men
kwam
nu
overeen
,
de
vervallen
wallen
te
herstellen
,
en
vol
-
ijverig
sloegen
daarbij
de
burgers
,
zoo
man
-
nen
,
vrouwen
als
kinderen
,
mede
handen
aan
het
werk
.
Men
haastte
zich
een
voor
de
stad
genomen
smalschip
naar
Engeland
af
te
zenden
,
om
aldaar
de
tijding
der
gewichtige
vermeestering
over
te
brengen
,
en
de
daar
aanwezige
ballingen
en
achter
-
gebleven
krij
«
smakkers
op
te
roepen
.
(
Ifordt
vervolgd
.)
^
D^A^^D
^^^
IISS
EIÏÏCH
,
OE
&
BHE
fi
L
i
H
D
H
.
Een
verhaal
uit
het
dagelijkseh
leven
,
DOOR
WILKIE
COLLINS
.
TWEEDE
GEDEELTE
.
VIER
,
EN
DERTIGSTE
HOOFDSTUK
.
NUGENT
TOONT
ZICH
IN
ZIJN
WARE
GEDAANTE
.
Ik
sloot
het
Eerste
Gedeelte
van
mij
a
verhaal
op
den
dag
der
operatie
—
den
vijf
en
twintigsten
Juni
.
Ik
open
het
Tweede
Gedeelte
,
ongeveer
zes
of
zeven
weken
later
,
Jop
den
negenden
Augustus
.
Hoe
verstreek
de
tijd
te
Dimchurch
gedurende
al
die
weken
?
Wanneer
ik
mijn
geheugen
raadpleeg
,
herinner
ik
mij
weer
de
huiselijke
geschiedenis
van
die
zes
weken
.
Van
achteren
beschouwd
,
ziet
die
tijd
er
ellendig
vervelend
uit
en
niet
afgewisseld
door
eenig
voorval
.
Wanneer
ik
dit
alles
nu
naga
,
begrijp
ik
nog
niet
hoe
wij
over
dien
akeligen
tijd
zijn
heengekomen
—
hoe
wij
die
gedwongen
werkeloosheid
,
die
onafgebroken
drukkende
onzekerheid
hebben
verdragen
.
Van
de
slaapkamer
naar
de
zitkamer
,
van
de
zitkamer
weer
terug
naar
de
slaapkamer
gaande
,
met
het
daglicht
altijd
buitengesloten
,
altijd
met
het
verband
op
,
behalve
wanneer
de
dokter
haar
oogen
onderzocht
;
verdroeg
Lucilla
de
gevangenschap
—
en
erger
nog
dan
die
ge
-
vangenschap
,
de
onzekerheid
—
van
haar
proeftijd
,
met
den
moed
die
alles
doet
verduren
,
den
moed
die
door
Hoop
wordt
gesteund
.
Met
boeken
,
met
muziek
,
met
praten
—
maar
vooral
met
Liefde
om
haar
te
helpen
—
ging
zij
kalm
haar
weg
door
de
sombere
achtereen
-
volgende
uren
en
dagen
,
totdat
de
tijd
kwam
waarop
het
punt
van
verschil
tusschen
de
beide
oogartsen
zou
worden
beslist
—
de
vreeselijke
vraag
wie
van
de
beiden
,
Mr
.
Sebright
of
Herr
Grosse
,
gelijk
had
.
Ik
was
niet
tegenwoordig
bij
'
t
onderzoek
dat
ten
slotte
allen
twijfel
ophief
.
Ik
vond
Oscar
in
den
tuin
—
niet
in
staat
de
minste
zelfsbeheersching
uit
te
oefenen
.
Wij
stapten
zwijgend
over
het
grasperk
heen
en
weer
,
als
twee
dieren
in
een
hok
.
Zillah
was
de
eenige
getuige
die
er
bij
tegenwoordig
was
,
toen
de
Duitscher
de
oogen
van
onze
arme
lieveling
onderzocht
;
terwijl
Nugent
in
de
naaste
kamer
stond
te
wachten
om
ons
den
uitslag
van
uit
'
t
venster
toe
te
roepen
.
Toende
uitkomst
bekend
was
,
kwam
Herr
Grosse
hem
nog
voor
.
Daar
vernamen
wij
op
eens
zijn
daverende
stem
,
die
ons
toeriep
:
»
He
ho
!
heidaar
!
he
!"
En
daar
zagen
we
weer
zijn
grooten
zijden
zakdoek
aan
'
t
venster
wuiven
.
Ik
werd
doodsbleek
en
benauwd
onder
de
aandoening
van
'
t
oogenblik
—
onder
de
ver
-
rukking
('
t
was
niets
minder
)
van
die
drie
electriseerende
woorden
:
«-
-
Ze
zal
zien
!"
Hemel
!
hoe
beschimpten
wij
mijnheer
Sebright
,
toen
we
allen
weer
in
Lucilla's
kamer
bijeen
waren
.
Nadat
de
eerste
aandoening
voorbij
was
,
hadden
wij
nog
met
vele
moeielijkheden
te
kampen
.
Van
'
t
oogenblik
af
dat
zij
stellig
wist
dat
,
de
operatie
was
gelukt
,
veranderde
onze
vroeger
zoo
lijdzame
Lucilla
in
een
nieuw
wezen
.
Zij
verzette
zich
nu
met
macht
en
kracht
tegen
de
voorzichtigheid
van
den
dokter
,
die
nog
steeds
den
dag
uitstelde
waarop
zij
voor
'
t
eerst
haar
gezicht
zou
mogen
probeeren
.
Ik
moest
al
mijn
invloed
te
baat
nemen
,
gesteund
door
Oscar's
smeeken
,
en
versterkt
door
het
vreeselijk
verminkte
Engelsch
van
onzen
uitstekenden
Duitschen
arts
(
Herr
Grosse
had
een
eigen
wil
,
dat
kan
ik
u
verzekeren
!)
om
te
belet
-
ten
dat
zij
de
heelkundige
tucht
verbrak
,
waaronder
zij
gebukt
cing
.
Wanneer
zij
geheel
onhandelbaar
werd
en
zich
hevig
in
zijn
gezicht
tegen
hem
uitliet
,
had
onze
goede
Grosse
de
gewoonte
tegen
haar
te
vloeken
,
in
een
taal
van
zijn
eigen
maaksel
,
met
een
vreeselijke
uitzetting
van
stem
,
hetgeen
steeds
ten
gevolge
had
dat
hij
haar
aan
'
t
lachen
maakte
,
en
zoodoende
zijn
zin
kreeg
.
Ik
zie
hem
nog
voor
mij
terwijl
ik
dit
schrijf
,
hoe
hij
bij
die
gelegenheid
de
kamer
verliet
,
met
zijn
starende
oogen
achter
zijn
brilglazen
,
en
zijn
kalen
hoed
schuins
op
'
t
hoofd
gezet
.
«
Hoor
eens
,
kleine
koppige
Feench
!
Als
ge
aan
dat
verband
durft
raken
als
ik
'
t
heb
opgelegd
—
Hel
en
duivel
!
Meer
zeg
ik
niet
.
Goeden
dag
!"
Maar
laat
ik
van
Lucilla
afstappen
om
tot
de
twee
-
lingbroeders
terug
te
keeren
.
Daar
Oscar
na
zijn
onderhoud
met
den
heer
Sebright
voor
de
toekomst
,
was
gerustgesteld
,
was
hij
opgeruimd
en
welgemoed
gedurende
den
tijd
dien
ik
nu
beschrijf
.
Het
eenige
wat
Lucilla
troostte
gedurende
haar
verblijf
in
de
donkere
kamer
,
was
al
hetgeen
haar
minnaar
kon
doen
om
haar
op
te
beuren
en
te
bemoedigen
.
Hij
ver
-
onachtzaamde
haar
nooit
;
zijn
geduld
was
onuitputtelijk
;