Tekstweergave van HMBL_1875-01-02_003
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
HUMORISTISCH WEEKBLAD.
— Je bent ook niet bijzonder beleefd.
— Zóo, als je dat vindt, dan moest je je liever niet
meer met me bemoeien. Bonjour.
— Loop naar je grootje!
'k Heb een grooten hekel aan standjes, vooral met men-
schen wier goede eigenschappen waardeering verdienen, en
vandaar dat het berouw mij al spoedig begon te kwellen
wat natuurlijk mijne stemming niet verbeterde. Ik kwam dus
alweer niet bijzonder goed gemutst te huis, doch de kinderen
waren zoo lief en aardig , de vrouw had veel te vertellen
er waren prettige brieven van huis gekomen, mijn jongste
keek me voor 't eerst met een lachje aan, en recht in mijn
schik ging ik aan tafel met het vooruitzicht aan zuurkool
met aardappelen en spek mij eens recht te goed te doen.
't Eten kwam op; de zuurkool was aangebrand! Ik pleeg
altijd te beweren, dat het aan zuurkool volstrekt niet hin¬
dert als ze een beetje is aangebrand; het was nu ook niet
erg, maar ik vond het onuitstaanbaar. Dat ongelukkige
verkeerde been !
— 't Is ook een lam werk ; altijd is het eten aangebrand
als er iets is waar ik veel van houd. De meid moet maar
weg, je moet haar den dienst maar opzeggen; ze laat alles
aanbranden.
— Maar, man, hoe kan je het zeggen; dit is net van
de week het eerst, dat ze iets laat aanbranden en ze heeft
het nog al druk gehad.
— Och, wat, gisteren waren de appelen ook aangebrand,
maar ik heb maar niets gezegd; 't helpt toch niet en jij
schijnt het niet te merken.
Het maal werd zwijgend voortgezet, hinderen schijnen
altijd te begrijpen wanneer de barometer bij de ouders op
buiig staat en ze houden zich dan gewoonlijk maar stil ;
dat kleine goed is zoo slim en het mijne was dien middag
zoo zoet als maar kon. Doch het ongeluk vervolgde me,
of liever ik vervolgde het ongeluk ; ik zag in alles een
ramp, een overtreding of een gebrek. A?n het einde van
het diner moest ik een lepel gebruiken en ontdekte daaraan
ecnige overblijfselen van krijt met olie!
— Kijk nu zoo'n lepel eens ; die meid is zoo smeerig
als ze groot is; je kunt haar immers niet houden?
— Zoo praat je, nou je niet in je humeur bent, maar
wie heeft er het meest op aangedrongen om haar niet te
laten gaan? Je woudt haar immers met geweld houden, om¬
dat ze goed is voor de kinderen.
— Dat kan wel gebeuren, maar zóo kan het niet langer;
't zou alles vervuilen. Jij schijnt dat niet zoo te zien, maar
't is eigenlijk altijd een smeerboel in huis ; bij anderen is
het nog eens netjes, maar hier niet ; als de meid dat niet
ziet dan moest jij 't haar zeggen.
Aan dergelijke onaangename opmerkingen is mijn vrouw
niet gewoon, de waterlanders kwamen.
Tweede tableau!
Nog veel meer uit mijn humeur dan des morgens liep ik
uit. 'k Had erg het land en ik was boos op mij zelven,
omdat ik om zulke nesterijen mij zoo dwaas aanstelde.
Wat was ik kleingeestig en onbillijk geweest! Maar alles liep
me ook tegen en een niensch kan toch niet altijd even
kalm en bedaard blijven ! Zóo philosofeerende had ik de
stad rond geloopen, een paar commissies afgedaan en liep
tegen theetijd de huiselijke haven weer binnen.
— Papa! Wim! krijg 'k een zoentje! riep de oudste.
— Zeker, mijn dikkert !
Moemoe kreeg ook een hartelijken zoen; 'twas tegen den
avond helder weer geworden.
— Zeg, man, denk je om het mandje in te pakken
voor moe's verjaardag.
— Te drommel ja. Goed dat je 't me herinnert.
Dat bracht me geheel in mijn humeur. Ik houd van familie¬
feesten , van huiselijke gedenkdagen. Het leven is toch al zoo
koud en praktisch; zulke huiselijke feestdagen geven wat
gloed en poëzie ; men sluit zich dan nog inniger aan elk¬
ander aan, men gevoelt nog beter, dan in den gewonen
stroom van het dagelijksche leven, hoe lief men elkander
heeft. Ik vind dat volstrekt niet ziekelijk, zooals sommige
bijzonder praktische menschen, en het was mij daarom cen
genot mijne hoogbejaarde moeder , die op een verafgelegen
dorp woonde, eene verrassing te kunnen bereiden.
Dagen vooruit had ik reeds mijne maatregelen genomen,
dat zij onze cadeautjes op den feestdag zelf zou ontvangen.
Ik zou een mandje zenden aan een vriend, die in een stadje
woonde, waar een station was, in de nabijheid der woon¬
plaats mijner ouders gelegen; die zou het mandje verder
expedieeren. Hij zou het zelf brengen; dflt was dan een
dubbele verrassing, en ik verheugde mij reeds bij de gedachte
daaraan.
Spoedig een mandje opgezocht; de boel er ingepakt; een
matje er opgenaaid en voor de stevigte nog cen touw er
omheen geslagen. Zooals gewoonlijk, ligt ook in onze stad
het station op een behoorlijke afstand: de meid zou daarom
het mandje maar even aan het bureau van van Gend en
Loos brengen.
Spoedig kwam ze weerom.
— Meneer, ze kunnen dat mandje niet aannemen ; het
is niet dicht genoeg en niet sterk genoeg; ze zouden er uit
kunnen stelen ; er moet een lak op liggen en beter zijn
vastgemaakt.
— Zijn ze gek ! Wat willen ze dan f Er uit stelen ? Daar
moeten zij voor zorgen. Loop gauw naar Jan, dan kan die
't naar 't station brengen. Daar zullen ze 't wel aannemen.
De gedienstige Jan kwam en rende met het mandje weg ,
maar kwam even hard teruggeloopen.
— Meneer, ze willen dat mandje niet aannemen; 't is
niet sterk genoeg en niet dicht genoeg ; er zou uit gestolen
kunnen worden ; 't moet een kistje wezen.
't Schijnt dan bij die staats-spoorwegen wel een dieventroep
te zijn, als ze zoo bang voor stelen zijn. Wat een beroerde
boel toch in ons land!
Ik werd bijna wanhopig ! Wat nu te doen ? Hoe ik ook
zocht of niet zocht, ik kon geen kistje vinden en 't was te
laat om er een te laten halen. Eindelijk ging mij een licht
op : het kistje van mijn vrouw's naaimachine. Ik beloofde
haar den volgenden dag een ander, en zij gaf het gaarne!
Bewonderenswaardig vlug werd alles verpakt; het kistje
toegespijkerd; nog een touw er omgeslagen en weg vloog
Jan weer naar 't station !
Kort daarna kwam hij terug. Hij bracht het kistje weer
mede.
— Meneer, ze willen het kistje niet aannemen; 't is niet
sterk genoeg en er zit een touw om met knoopen er in ;
die zouden ze los kunnen maken, het kistje openen en het
leeg stelen ï).
Ik stond als van den donder getroffen. Mijn vrouw begon
er om te lachen, en eindelijk barste ik ook in een verach-
telijken lach uit over zulke ellendige, kleingeestige instellingen
als men in ons dierbaar Nederland nog heeft.
i) Dit alles is historisch en heeft plaats gevonden in een onzer groole
provinciesteden in Januari 1875!