Tekstweergave van nieuwe_tielsche_courant-18480922-003

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
la-JiIesclioton Worringea daarop naar lo , aan wier et opschrift : Men schatte , waaronder edeïoeiiiigcn eet geesldiift aaidiyde der an de demo- van Crefeld innslig adres Ei' werd be 172 wapening der aai tegen zoo mineralen be 172 zag men 011- ; aanwezigen rele arrondis- |k Napoleon , men op zich le meu , dat mie met bij na departement ■heid benoemd g van den tci 1 - ii de ongcriist- rt den 24 Fe- ronduit zijne apubliek meer; te gemoet , ja den vermoed, on lot lid dor zerrij k te ge- ' er It laren : het , heelt slechts Zij scheen in illig ; hel veld Communisten, reef ons dings- i. ouwen van den , hoezeer men nont van do in nonleesctl gou- lieffing op ai 172 de staten van igligd om voor pel ’sjnars aan heden at aan een gedwongen aker. ïurinaun , T). L. B. Gelsing , ten Broek. Z,. T. M. rsa 13. van Ma»- ijsseu , 20 j- 3 j. ^EngeïingeiL BE OFFEHGEIÖFTE. in den aloiub-n Ileideiischen lijd voerden de Saksers eens een' lif-vigeri oorlog mei de i>eeiicn. Adalliert lii'etle de Hertog der Saksers , die tot denzelven geraden had, en nu ook in liet uur van den vreesstilijken lieslissenden kamp aan hel hoofd van zijn volk stond Digt vlogen de pijlen en werpsfjietsen , helder bliksemilen ami wederzijden de scherpe zwaarden , lichlend vlamden de blanke schilden door de digte drommen. Maai dn Saksers werden geslagen hij iedere» aanvul , en waren reeds -zoover teruggedreven , dat slechts het bestormen en winnen van «éne steile hoogte tiet leger en het land kon redden, zeker ook den vijand verslrooijeii en in volkomen «verwinning vcrkuoren, wat tot nu toe slechts nadeotig en roemloos leiliglrekken geweest was, en verderfelijke vlugt dreigde le worden Adalbert voerde de zijnen tegen de boogie aan ; maar vergeefs rende hij op zijn* lichtbruinen hengst de gelederen door; vergeeis riep hij de heilige woorden , vrijheid en vaderland , door het veld ; vergeefs stroomde vijandelijk en zijn eigen bloed warm over zijne blinkende wapenrusting: de mi Iers weken terug, en de vijand juichte van zijne zekere boogie om de vruchteloosheid des aanvals. Nogmaals trok Adalbert niet eeniga dopperen voorwaarts , en wederom vielen de bevreesd geworden krijgers achter liein af, en wederom juichte honend de vijand. » Hel is nog lijd ,”zeide Adalbert, en riep andermaal: »Voorwaart Goden! ik beloof u mijn’ „burg ; wanneer ik o verwin zal ik hem aan atte vier hoeken sin den brand steken: dal hij opvlamme als eene lichte »houtmijt lor viering van onze zege en onze redding!” Vei nienwde aanval en vernieuwde vlugt der Saksers en vernieuwd gejuich des vijuitds. Toen riep Adalbert ten aanhoore van het gansclie leger: »o Goden! wanneer wij in dezen aanvat over- nwiunen , beloof ik u mij zelve tot een offer!” Huiverend drongen de krijgslieden hem achterna ; maar het geluk was bun legen ; de dappersten vielen en de zwakste» vloden. Toon órdende Adalbert in diepe smart de weder verzamel de scharen, en do wakkersten drongen zich om hem heen en zeiden; nGij »zijt ons verderf, want gij hebt tot dezen oorlog geraden/’ Adalbert daarentegen zei de: »Mijn’ burg heb ik den Goden :> beloofd , en toen mij zei ven voor de overwinning; wat zal ik meer ?” De treurige menigte echter riep , zonder hem te antwoorden , gelijk een klaaggezang hem de woorden na; „Gij zijt ons verderf: gij hebt tot dezen oorlog geraden!” Toen rukte hij zijne borst open en bad den sterker, dondergod om een’ bliksemschicht voor zich en de overwinning voor zijn leger ; maar er kwam geen donderslag , en de benden ston 172 de» schuw en luisterden naar geen hevel. Toen zeide hij in hevige vertwijfeling: »Nii, zoo heb ik dan volstrek niets meer »dnn hetgeen mij het allerdierbaarst is. Vrouw en kind offer »ik u, o Goden! voor de overwinning; mijne schoone btoei- »jende gade, mijn eenig hartelijk geliefd kind zijn n gewijd, Hgrooic bestierder in Asgard! ik dood ze n met eigen had ; maar vgpef mij de overwinning, ik zeg u, geef mij de overwinning!” ' Tfaauwelijks had hij deze woorden gesproken, of het don 172 derde vrressolijk door het dal der slagting , de wolken trokken over de strijdenden znmen , en de Saksers riepen met een’ jjzingvollen kreet: »De Goden zijn met ons!” Met eene onbedwingbare woede streefden de scharen voorwaarts; de hoogte werd stormenderhand ingenomen; met ontzetting zag Adalbert des vijands rug; de vlugt sterkte zich ver uit dooi 172 de vlakte. De overwinnaar keerde in diepen weemoed terug; in alle streken van het gezegend Saksen kwamen echtgenoten en kinderen hem te gemoet, groetten hem de mannen en vaders en heften hunne kinderen , die hunne kleine blanke handjes in elkander klapten , naar de rossen omhoog. Adalbert wist nogtans wat hem te wachten stond ; iedere glimlach van eene schoone vrouw en elk gejuich van een hloeijend kind doorsneed als een vergiftigd zwaard zijne beklemde borst. Eindelijk kwamen zij voor zijnen staligen burg aan. Hij waagde het niet op te zien , toen de schoone Similde met haar dochtertje aan de hand uit de poort trad , en de kleine huppelend «vader! lieve vader !” riep Hij wilde omzien naar zijne schaar om zich te herstellen, en hij ontmoette trillende oogleden door tranen bezwaard; uant eenigen der ruiters hadden zijne ontzettende gelofte gehoord. Hij dankte hen af, om naar hunne haardsteden te keeren, gevoelende welke gelukkige menseheu hij, do boven alles ongelukkige, terugzond. Toen reed hij de burgpoort binnen, zond hel geheel gezin onder verschillende voorwendsels van de hand , sprong van het paard , smeet de poort donderend digt , grendelde haar zorgvuldig en omhelsde vrouw en kind onder een’ vloed van tranen, o Wat deert u toch?” vroeg de verbaasde Similde; waarom weent de slerlte man en vader ? ”— «Wij moeten den Goden eerst »een otter bereiden antwoordde Adalbert; dan wil ik u attes «verhalen. Volg mij naar liet altaar ”—»lk baal ondertusscben liet oflergcreedschapzeide de vriendelijke Similde, en de kleine riep huppelende : «Ik ook medehelper!, ook daarbij üijn!’’ en volgde de moeder, «ja, ook medehelper!, ook daarbij zijn!” herhaalde de geheel in jammer verzonken held, toen hij nu aan het vlammende altaar stond niet het tdoote zwaard in de sidderende hand. tl ij had luid willen s oh re ij en om de schuldelooze vrolijkheid van het kind en de liellallign gehoorzaamheid der moeder, toen zij met de Sfchutels, kruiken en verdere otiergereedsehappen kwamen aandragen. Hel denk 172 beeld kwam wel in hem op dat zulk een offer den Goden niet aangenaam zijn kon, dal zijne gelofle met gold , dat geen menschel ijk hart ze doen mogt; maar als tot antwoord dunderde het vreëüselijk aan den hemel. »tk weet het!’’ »zeide hij , »zwaar zuchtende;” uw donder heeft mij geholpen ; nu vordert »ziju geluid het volbrengen van mijne gelofte. Welaan wvreesselijke schuldvord, raar !’’ Similde begon te sidderen ; zij vermoedde bel schrikkelijkste. Met zachte tranen zeide zij ; » Ach > hebt gij wettigt eene «gelotte gedaan Ik zie geen offerdier: zal menschenbloed . Adalbert bedekte zijn gezigt met beide handen , en zuchtte zoo ontzettend , dat hel door de ruime hal wedergalm de en de kleige angstig ineenkromp, Similde had wet van zulke schrik 172 kelijke geloften uit oude lijden gehoord ; zij zag haren echtgenoot bidden, on zeide zacht: «Verwijder toch het kind!” Toen mompelde Adalbert : «Beide ! beide ! Similde wederhield met geweldige inspanning hare tranen , en zeide tegen de kleine ; «Kom hier, kind! mijn zijden doek voor uwe oogen : vader "heeft iets voor u medegebragt, en wil het. u schenken.”— »Vader heeft toch het voorkomen niet als of hij iels schenken wil! zuchtte het kind. «Gij zult het toch zien ,” zeide de ongelukkige Similde, en nnauwelijks was de doek voor de oogen des kinds, toen de oogen der moeder overvloeiden vat) de niet meer te wederhuuden tranen , echter schreide zij zoo stil en zacht, dat het kind er niets van vernam. Nu sloeg de bedrukte moeder het gewaad terug van haren sneeuwwitte boezem , en wenkte, voor den offeraar nedurkuiclende, het staal het eerst tot zich. "Schielijk I slechts schielijk !” fluis 172 terde zij den aarzelenden toe: »het arme kind wordt anders zoo angstig! ’’ Adalbert hief het verschrikkelijk staal op. Een donderslag ratelde vreesselijk door hel gebouw. Sprakeloos vielen alle diie ter aarde. Doch toen de avondschemering door de gebroken vensters viel , ligttc de kleine haar hoofdje, van hetwelk de doek afgegleden was, een weinig op, en zeide: «Moedert wat s heeft vader mij dan geschonken ? Door deze zachte stem ontwaakten ook de beide ouders ; zij waren allen onbeschadigd ; slechts Adalberts zwaard was door den bliksemstraal gesmolten, s Die góden hebben gesproken ! ’’ riep Adalbert, Mtiijne bereid- »willigheid heeft hen vo'daan.’’ In onuilsprekelijke liefde ween 172 den de di ie geredden in elkanders armen. In de Amsterdamsche Courant van den 7 dezer leest men onder de nieuwslijdingen het volgende: Wij vestigen de bijzondere aandacht onzer lezers op een werk , waarvan de eerste aflevering dezer dagen bij den boekhandelaar /ƒ*'. van Boekeren te Groningen is versche 172 nen, liet draagt ten titel : het jaar j8'iS , geschiedenis van den dag , en behelst een naauwkem ig overzigt van de gewigtige gebeurtenissen , waardoor dit jaar zich kenmerkt. Deze eerste aflevering omvat de drie eerste maanden dezes jaars. Drie volgende afleveringen zullen de verdere voor 172 vallen behandelen. Zoo zal men eene wel niet aaneenge 172 schakelde , maar toch volledige geschiedenis van het jaar 1848 bekomen. Do schrijver is de heer Mr. M■ ff' En 172 gelen te Tiet, ais kundig historieschrijver en aangenaam stilist op liet gunstigst bekend. f f f t HE DIJKS10KL VAN HET P0LUER- f f t DISTRICT NEDER.BETUWE, zal op t t Vrijdag den 29 September aanstaande f des voormiddags ten elf ure, in het Ambtshuis te Jï'esfer - er<, aanbesteden : üe LEVERANTIE van het benoodigde NOOO- en KRIBHOVt aan den Rijn- en Waalkant. De noodige inlichtingen dien aangaande, zijn le bekomen bij de Heeren Dijkopzigters A. VER. BRUGH Rz. te Eek en Wiel en D. J. VAN DOK 172 LAND te Oehten,