Tekstweergave van nieuwe_tielsche_courant-18521231-006

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Bij geene Wet, Koninklijk besluit, of Provinciale verordening kan aan een Waterschap de vei'pligting worden opgelegd om, in strijd met zijne inrigting en reglementen, werken te doen uitvoeren, welke het niet noodig oordeelt. Allerminst kan zulks bij Koninklijk bevel geschieden. Deze woorden slaan toch blijkbaar op het vooraigaande: noodzakelijke werken, gelijk zij dan ook bij dit gewijzigd Ontwerp niet gewijzigd zijn, ofschoon de Memorie van Toelichting ver 172 zekert dat zij alleen zien op het onmiddellijk voorafgaande: walgemeenen maatregel van inwendig » Best uur.” De daarstelling van zoodanige verpligling , tegen den wit der belanghebbenden zelve, der Ingelanden van het Waterschap, in strijd met zijne bestaande inrigting, zou ongrondwettig zijn, niet alleen omdat geene lasten op de Leden van een zcdelijk ligchaam kunnen worden gelegd zonder hunne toestemming of van die hunner wettige vertegenwoordigers, maar ook omdat, volgens art, 192 der Grondwet, de Provinciale Staten alleen bevoegd zijn de bestaande in 172 rigting te veranderen. Zoolang de bestaande inrigting niet grondwettig veranderd is, zijn de Besturen der Water 172 schappen daaraan uitsluitend gebonden en onderworpen. Er kan dus geene sprake zijn van eenige verpligting, buiten of in strijd met die inrigting, opgelegd. Die inrigting legt aan de Besturen geene verpligling op. Derhaivcn heeft het artikel geen andere strekking dan om zoodanige verpligling te scheppen, in strijd met de Grondwet. Daarenboven zal, gelijk uit de Memorie van Toelichting blijkt —- bet oordeel, niet slechts omtrent de noodzakelijkheid der werken, maar ook omtrent de verpligting om ze te ondernemen , uitsluitend zijn bij do administratieve en uitvoerende magt. Do onafhankelijke reg- terlijke magt, met al hare waarborgen van onpartijdige beslissing, wordt, bij art. 8 van het Ont 172 werp , geheel buiten gesloten , en art. 15 der wet van 9 October 1841 buiten werking gesteld. Ons tweede, en belangrijkste, hoofdbezwaar is gerigt togen art. 18, aldus luidende: »5e- »langen van Waterstaat, twee of meer Provinciën gemeenschappelijk aangaande, over wier »regeling de Staten dier Provinciën zich niet behoor’.ijk verstaan, kunnen door Ons, den oHaad van State gehoord, hij een, met redenen omkleed, in het Staatsblad te plaatsen, be 172 sluit worden geregeld,” Indien de Memorie van Toelichting het niet zeide : dat dit artikel in de eerste plaats moet strekken, om de zaak van Steenenhoek te regelen , dan zou dit artikel, ten dien aan 172 zien , weinig ongerustheid behoeven te baren. Immers, het Kanaal van Steenenhoek ligt geheel in de Provincie Zuid-Holland. Een Waterschap van Steenenhoek bestaat lot heden niet. Een Provinciaal belang is hel niet. Nog minder bestaat er eene gemeenschap van helangens, betrekkelijk dat kanaal, tusschen de Provinciën Gelderland en Zuid-Holland, daar de Waterschappen, welke in der tijd zijn aangewezen en genoodzaakt om dat kanaal te bekostigen, nimmer een Waterschap hebben uitgemaakt, noch, behoudens art. 192 der Grondwet, tot een Waterschap gemaakt kunnen worden. Het tegenovergestelde van dit alles, wordt echter, blijkens dc Memorie van Toelichting, door het voorgestelde artikel als waarheid aangenomen en verondersteld, en dit artikel levert dus in de eerste plaats dit bezwaar op dat, door hetzelve aan te nemen, al de onjuiste stellingen waarop het rust, zullen worden bekrachtigd. Maar behalven dat, hebben wij tegen de bepaling zelve ge wig ti ge bedenkingen. Zij is in strijd met Art. 97 der Provinciale Wet, waarbij de regeling van belangen, als hier bedoeld worden , niet aan den Koning, maar aan de Provinciale Staten wordt opgedragen. Voorts, wordt, bij het bestreden artikel, aan den Koning, niet alleen de regeling van die belangen, opgedragen, maar tevens de beslissing wat belangen van waterstaat zijn, of 1