Tekstweergave van nieuwe_tielsche_courant-18760108-001

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
a. 7,37. 7,48. 8.44. .25. 8 10. 8.46 8.57. 9.16 50 fio,— //I0,— 25 u 7,60 ,/ 6,50 50 » 5,50 //10,40 n—,— * 7,50 50 //15,— »—*— 25 50 #13,50 im. Tarwe larkt 20 ct. rd. Garat, rten minder loco zonder handel; Pe- , 186 ; allea lg ' . cht in Maart 183, 183; tieke veiling $8 , Petera, ide, zullende riant zonder inveranderd; t f 390. hangel f 305 f =/* lager; Mei f 39; 381. iet williger; unary f 27^ ; Sept., Oct., a 118. 16. agevoerd 393 L : vette late to 3 de qual. ij en f 140 a Kalveren i 6 1 20 a 25; ier KG.; 10 met weinig men 25 c., illea flaauw, was de vraag . Heden was sters, hoofd 172 soorten , die tot vermin, rden tot on- 1 11.50. Je- 1. Tarwe wor- hoden. Gra 172 ssier. en de prijzen le dito ging ring; overige aangevoerd : eren 11,000 , rede prijzen : .mmeren 7.10, 154; April— ; April—Mei -Mei 205.50. —Mei 47.00 ; ijk 21, Maart 15.37, Maart delijk 37.00, Ie Waal. en te Tiel. e Scheepvaart, rat het water: d 13 v. 1 d-t >■ :r 9 v. 9dJ s (11 v. 10 d.) A. van Loon, 1876. Drie en Dertigste Jaargang. 2012. TIELMHI VOOR DE STAD EN Abonncmcnts-prijs: Per jaar . . ƒ 2.60. Franco per post u 3.—. Advertentlën: Van één tot zes regels 60 Cents. Voor eiken regel meer 10 Cents. HET ARRONDISSEMENT. De Fltgave s geschiedt eiken Diugsdag- cn Vrijdtig-Avond. Zaturdag 8 Januarij. Verkrijgbaar : bij den Uitgever; bij alle Boekhandelaren en Postkantoren in dit Bijk. Agenten voor Frankrijk en België O. L. Ilaubc * Co. te Fbankfort en te Pabus. Staatkundige Vertoogen, Eenige beschouwingen naar aanleiding van gebeurtenissen in 1875. (Vervolg) II. De defensie. Wij eindigden ons vorig artikel met eene ver 172 wijzing naar onze traagheid en naar onze behoefte om bezwaren te maken. Werkelijk hebben wij het in die kunst ver gebragt. Want eene kunst is het, even goed als een andere, het vernuft te scherpen, om steeds gronden uit te vinden om eene verbetering tegen te houden; dan eens, heet het, is het geen verbetering, is de verbetering niet groot genoeg, en zijn de nadoelen grooter dan de voordeelen; dan eens , krijgt men daar 172 door toch geen volmaakten toestand, vooral, zy is ontijdig, men is er nog niet rijp voor, eerst moet iets anders voorafgaan. Wanneer men het nut en de verbetering die de verandering zal te weegbrengen , niet meer kan loochenen , dan heeft men tallooae exception van ontijdigheid. In 't algemeen, is dat tegenwerken van ver 172 beteringen het gevolg daarvan dat ieder dadelijk en klaar voor oogen ziet het gevolg dat de ver 172 andering voor zijn persoon zal hebben ; hij ziet duidelijk wat hij verliest door de verandering, maar wat hij er voor in de plaats krijgt, dat kan hij zich meestal niet voorstellen, en zoo hij ’t kan, dan zal toch eenige inspanning en aanwen 172 nen om het te genieten vereischt worden; en, geldt het eene verbetering in het belang van het algemeen , waaraan zijn persoonlijk belang behoort o|geotterd te worden, dan is hij er bepaald tegen. In ’t bijzonder, komt, daar , bij ons, nog bij de nationale traagheid , afkeer van uit zijn plooi te moeten , de bakens te moeten verzetten , alsmede het gemis aan de noodige verbeeldingskracht om zich den nieuwen toestand en de voord eelen der verandering klaar en levendig voor den geest te stellen en de begeerte daarnaar en de geestdrift daarvoor op te wekken, Die gebreken zijn bij ons grooter dan bij de meeste andere volken; deze moeten wij het ons eerst zien vóórdoen. en dan volgen wij het eindelijk na , in de dubbele beteekenis van die woorden. De nationale ijdel 172 heid heeft dat gemis aan verbeeldingskracht, geestdrift, energie , vindingrijkheid , wel trachten te vergoelijken door verzachtende uitdrukkingen, Buitenland, De kleiiie Mama. Eene vertelling van Paul lleyse. 3.) Heeft zij hier in huis een slecht leven gehad ? vroeg hy schuchteren. Ik heb haar eerst gezien, toen zij bijna ’t bed niet meer verliet. Toen was de Meester altijd goed voor haar Zij zag er wel is waar altijd treurig uit en bad nooit een goed woord voor mij over; nadat gij in 't huis kwaamt, durfde ik zelfs niet meer in ’t vertrek komen. Ik heb er dikwijls over nagedacht, waarom zij zoo onvriendelijk jegens mij was. Ik was voorzeker aanvankelijk een hst in huis, daar de Meester mij als een weeskind tot zich nam en ’t mag haar misschien gehinderd hebben mij te zien, omdat zij zelve geen kinderen had. Maar ik heb toch al spoedig mijn best gedaan, en meer werk verricht dan twee gewone leerjongens. Maar waarom wendde zij toch altijd de oogen van mij af ? weet gij ’t ook, kleine Mama? Denk er niet meer aan, hernam het meisje. Zij was ongelukkig, had geen levensvreugd; dat is alles. Zij is i n werkelijkheid nooit jong ge 172 weest ; reeds als klein meisje was zij nooit van harte vroolijk, terwijl ik, overmoedig en plaagziek, ieder aandurfde, lu onz;e vroegere woonplaats ging ’t ook anders toe, als in dit ellendig nest, dat noch dorp noch stad is, waar ieder vreest zijn waardigheid te verliezen, ofschoon men ’t stijf en vervelend vindt. Als ik van die lamme danslessen hoor, of van die zoogenoemde ballen,— zooals: deftigheid (een woord bij ons alleen bekend) bedaardheid, voorzigtigheid , bedachtzaamheid, ge 172 duld , enz., maar wijze!ve (onze 3 a 4 millioen zielen) zijn ’t alleen die dat zeggen, terwijl zoo vele andere miliioenen onzer medemenschen reden hebben gevonden ons de Chinezen tan Europa te noemen. Sterker bewijs voor 't geen wij aan voerden, kan men zeker wel niet verlangen dan ’t bestaan , bij ons , van het zoogenaamde vraagstuk onzer defensie. Daarop vooral, zijn, sinds jaren, door onze volks 172 vertegenwoordiging (die toch de quintessens van ons volk moet zijn) de drie formules van opposi 172 tie toegepast: nog niet, dat niet, zóó nieten , telkens kostte die toepassing een Minister van Oorlog, Wel schijnt men het er tamelijk over eens te zijn dat wij behooren ons min of meer te kannen verdedigen , dat wij dus verdedigings 172 middelen noodig hebben, maar wanneer, welke, en hoedanige, dat is en blijft, sinds jaren, in het onzekere. Wèl staat het vast dat de natie, jaar 172 lijks , p. m. 20 miliioenen gulden moet ver 172 dienen en opbrengen om de uitgaven, voorko 172 mende op de jaarlijksche begroeting van oorlog, te betalen ; maar wat de natie voor dat geld ge 172 had heeft of heeft, dat weet niemand. Het schijnt zelfs te blijken dat wij niets minder, niets onge 172 lukkiger , niets minder welvarend zouden geweest zijn, maar wel integendeel, indien de ingezetenen dat geld voor het grootste gedeelte in den zak hadden kunnen houden. Maar, laten wij ons een oogenblik overgeven aan de zoete begoocheling dat al die miliioenen niet beter besteed hadden kunnen worden, dat men precies weet wat men wil, dat al onze ver 172 dedigingsmiddelen in de beste orde zijn, onze defensie-linie voltooid, onze magazijnen perfect gevuld, de regeling van alles op het papier on 172 verbeterlijk, dan nog, zouden wij ook hier stuiten op het voornaamste, namelijk: het leger, de. levende strijdkrachten. Hier zien wij eene treffende overeenkomst van de defensie-kwestie met de onder wijs-kwestie. Even als bij deze, onder de regeling van het onderwijs, onder de onderwijswet, de kwestie der neutrale school, enz., het onderwijs zelf, vooral de onderwijzer, begraven en vergeten wordt, evenzoo zien wij bij gene, de strijd bijna uitsluitend ge 172 voerd over het stelsel van verdediging, de ver- dedigings-lirvie, de inundatie-middelen, de kanonnen, de geweren, de uniformen, de forten, de vesting- die hier den doodsehen winter niet beter verheer 172 lijken dan die paar lantarens de stad verlichten, dan is 't mij dikwijls, als of ik, in plaats van ne 172 gen en twintig, reeds negen en negentig jaren oud ware en sis of ik aan tijden terug dacht, waarin de geheele menschheid nog als in ’t para 172 dijs leefde! Hebt ge veel gedansd ? Ik danste bijua den geheelen dag; ’t was een ware manie bij mij geworden ; waar ik maar hoorde zingen, ’t zij bij ’t spinrad, of in de keuken bij ’t vuur, kwam die danslust bij mij op. Maar 't duurde maar twee winters. Tan ’t oogenblik af, dat ik ’t bewustzijn had, dat ik een manzon 172 der hart had aangehangen, had ik lood in de schoenen. Geen stap heb ik meer in een dans 172 zaal gezet en als ik in de kerk zat en zong, was ik dikwijls ver weg met mijn gedachten, doch niet meer daar, ".waar vroolijkheid heerschte, maar naar nog stiller, nog meer boven of onderaard- scher oorden , dan onze oude Domkerk. Zij zwegen beiden en men hoorde buiten den stem der nachtwacht; de torenklok sloeg twaalf uur. Nu beginnen de spoken te dansen, zeide hij, half lachend , half bijgeloovig rillend. Wat zoudt gij er van zeggen, kleine Mama, als wy ’took eens probeerden ï Ik weet niet, hoe 't komt, maar mij overvalt opeens een heftig verlangen om u te zien dansen. De Meester is nog in de //Ster", Zatur 172 dag avond komt hij nooit voor cén uur thuis en kunnen wij hier boven schallen en walten, zoo 172 als ons ’tbelieft. Op zijn ergst genomen, valt wet, de legerorganisatie, enz., terwijl de soUaaU de levende strijdkracht, zoo goed als vergeten wordt. En toch daarop, daarop, zoo niet alleen, bijna hoofdzakelijk, daarop, op de mannen, de soldaten, hoog en laag, komt het aan. Het zijn tnenscken, die het land verdedigen moeten, wel door middelen, verdedigingsmiddelen, maar deze ontleenen hunne waarde uitsluitend aan ’t gebruik dat de legermagt er van maakt. En dat gebruik hangt van hunne persoonlijkheid af. Wij willen niet spreken van hunne vaderlandsliefde, noch de kwestie behandelen in hoeverre de gezindheid der natie aan onze ver dediging al of niet gunstig is Wij willen niet vragen ot de natie, als het er op aankwam, als één man, zich zou willen opofieren voor de ver 172 dediging, of er niet veeleer velen zijn die zich liever met den vijand zouden verbroederen, of er niet velen zijn wien hel onverschillig is al of niet eene zelfstandige natie te blijven, of er niet slechts weinigen zijn die zich tot eiken prijs zouden willen verdedigen. Maar wij wil 172 len aannemen dat de gezindheid van het leger, van alle officieren en manschappen, in dat op- zigt, niets te wenschen overlaat, dat allen bteken van de vurigste vaderlandsliefde en zich, desnoods tot den laatsten man , zullen willen op 172 offeren , om eiken voet gronds aan den vijand te betwisten , dan, vragen wij , wie zijn die mannen, die soldaten, die manschappen, hoe is hun gehalte ? In *t algemeen, is de toestand, in dat opzigt treurig. He groote meerderheid der soldaten is onbeschaafd, velen kunnen niet lezen, noch schrij 172 ven , velen zijn aan den drank verslaafd, zonder besef van hunne roeping. Wat is daarvan in tijd van oorlog te wachten , zelfs al waren allen met deu besten great om het vaderland te verdedigen bezield ? Immers , ook hier is het waar , wat wij in ons vorig artikel betoogden, dat het verstand, de ontwikkeling , de kennis , de intelligentie , de wereld (het leger) beheerschen, Daarom zou dan ook de invoering der leerpligt, het gehalte van het leger, zooa's het ovrigens is zamengesteld, al dadelijk aanmerkelijk verbeteren. Maar het groote kwaad zit in de wijze waarop het leger wordt zamengesteld. Vrijwilligers zijn scltaarsch, en in den regel bestaat het leger der soldaten uit lotelingen. Die loting is reeds een groot kwaad ; een groot kwaad , dat niet allen die in de termen vallen, volgens het beginsel van ons de oude kust op ’t lijf, en wij gaan dansend een betere wereld in. W at zegt gij daarop, kleine Mama? Hij was opgesprongen, had zijn haren naar achteren gestreken en trad nu even, als of bij zijn handschoenen toeknoopte en zijn das in orde strik 172 te, lachend naar haar toe. Gekheid, zei zij. Wat ter wereld overkomt den jongen van daag ? Hij zingt , raakt verliefd eu noodt te middernacht zijn eerwaardige pleeg 172 moeder ten dans ? Zoo gaat het, als de zoontjes opgevoed zijn en hun mama's boven ’t hoofd groeien 1 Gij hebt het mis, mijn geëerde dame, zeide hij op bescheiden toon. Op u rust, als verpleeg 172 ster mijner onverzorgde jeugd, de ernstige plicht u zelve te overtuigen, of ik werkelijk vorderingen gemaakt heb in al 't goede, ook in de schnone kunsten. Mijn danscursus is geëindigd, ’t ware goed een proefje met mij te nemen. Zij sloeg de oogen ernstig naar hem op, met eene uitdrukking, die hem terstond zijn scherts deed intoomen. 't Is nu tijd aan die jokkernijen een eind te maken, zei zij op scherpen toon. Ik zou u goeden nacht zeggen, als ik niet zag, dat gij wel niet zoo gauw aan slapen zoudt denken Haal mij ’t boek, al leest gij van daag ook niet veel, ’t zal u toch misschien uwe kinderachtig 172 heden doen vergeten en dit is ook al winst. Hij zuchtte en ging naar de plank, waarop een rei boeken opgesteld was. ik moet u nu wel gehoorzamen, zei hij zijn hoofd schuddend, maar als ik ook in ’t vervolg 'van Frederik Har 172 de Grondwet, en den aard der zaak, verpligt worden te dienen; in één woord dat geen alge- meene dienstpligt bestaat. Het is waar, deze kan niet verkregen worden, zonder wijziging der Grondwet, en al waren er niet vele andere punten, waarom het noodzakelijk is, en meer en meer wordt, om de verouderende grondwet te ver 172 beteren , dit alleen, dat zij een hinderpaal is voor algemeene dienstpligt, zou grond genoeg opleveren tot hare wijziging; maar , terwijl wij daarop, na 172 tuurlijk, nog zoo lang kunnen wachten tot dat het moet, behoorde althans bet groote kwaad,dat in de militiemt gelegen is , weggenomen te wor 172 den Wij bedoelen de dienslvervanging. Daarom achten wij het een der gewigsigste verschijnselen en gebeurtenissen van het afgeloo- pen jaar, het tot stand komen van den Antidienst- vervangiwjbond, door de onwaardeerbare bemoei- jingen van den Graaf van Limburg Slirum, Oud- Generaal en Oud-Minister van Oorlog, een man dus, die er alles van kan weten. Ook hier weder overeenkomst met het onderwijs. Deze bond staat tot de algemeene dienstpligt, als de vereeniging tot volksonderwijs staat tot alge 172 meene leerpligt. Zoolang deze twee pligten niet zijn ingevoerd, is er niets goeds van en voor Nederland te verwachten. De bond van den Heer van Slimm is een merkwaardige uiting van een volksverlangen. Treu 172 rig is het echter dat in een constitutionelen Staat zulk middel moet te baat genomen worden door de natie die ministers en eene vertegenwoordiging bezit, om de volksverlangen* die van volksbehoef 172 ten getuigen, te bevredigen, zonder op die wijze in gebreke gesteld te moeten worden. Dat onze Ministers van Oorlog dat belang niet hebben in 172 gezien , maar dit aan een oud-minister hebban overgelaten , dat is reeds merkwaardig , maar dat geen der vertegenwoordigers der natie het initia 172 tief heeft genomen, om het verlangen van dui 172 zenden uit te drukken , en dit liever aan hunne kiezers zelve hebben overgelaten zie, dat is een treurig verschijnsel van Nederlandschen zin, van gebrekkige volksvertegenwoordiging. Of zouden , toevallig, onze tachtig vertegenwoordigers meenen dat zij , dat hunne groote meerderheid , wijzer zijn en 's lands belang beter inzien , dan al de dui 172 zenden die hunne adhaesie hebben geschonken aan het denkbeeld van den Generaal ? IIen moet het bijna gelooven. Nogthans, wij durven zeggen dat er zich onder de duizende leden van den Bond barossa niet meer weet, dan dat bij een rooden baard gehad heeft, dan is ’t uwe schuld. Ik zal genade in plaats van recht laten geiden, zei ze, weder in schertsenden toon vervallend. Laat dan de geschiedenis maar staan, ik zal u van góden en heroën voorlezen en als gij nu braaf oppaat, u tot belooning prentjes laten bekijken. Temet nam zij 't kleine blauwe boekdeeltje weder ter hand, waarin zij zoo even gebladerd had. Ik vond het eerst gisteren, sprak zij, onder ouden rommel op den grond; het heet 'Godenleer'' een zekere Moritz heeft het geschreven en 't is nog uit de vorige eeuw; er zijn ook mooie gedichten van Göthe in. Kom, ik wed, het zal u bevallen. Nu begon zij te lezen, terwijl hij weder plaats genomen had op het voetbankje voor hare knieën; zij had eene klare, zachte stem, die als het onderwerp het meebracht tot een indruk- wekkenden alttoon kon af!alen. Als zij de eerste bladzijden gelezen had en nu met klimmende geestdrift de heerlijke woorden begon de reci- teeren: Voor welken onsterflijken Zal de hoogste prijs zijn ? ging haar spreken bijna tot zingen over. Zij las 't gedicht langzaam ten einde; toen legde zij het boek op haar schoot en zeideHoe bevalt het a ? Hij antwoordde niet, Zijn oogen, die hij eerst droomerig op den blauwen, lichtenden ring gevestigd had, waren toegevallen. Zijn hoofd rustte op hare knieën. Hij ademde zacht en glimlachte in deu slaap. Zou hij aan den laatsten wals denken ? sprak zij tot zich zelve. Zij beschouwde opmerk-