Tekstweergave van nieuwe_tielsche_courant-18760108-001
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
a.
7,37.
7,48.
8.44.
.25.
8
10.
8.46
8.57.
9.16
50
fio,—
—
//I0,—
25
u
7,60
,/
6,50
50
»
5,50
—
//10,40
n—,—
*
7,50
50
//15,—
—
»—*—
25
50
#13,50
im.
Tarwe
larkt
20
ct.
rd.
Garat,
rten
minder
loco
zonder
handel;
Pe-
,
186
;
allea
lg
'
.
cht
in
Maart
183,
183;
tieke
veiling
$8
,
Petera,
ide,
zullende
riant
zonder
inveranderd;
t
f
390.
hangel
f
305
f
=/*
lager;
Mei
f
39;
381.
iet
williger;
unary
f
27^
;
Sept.,
Oct.,
a
118.
16.
agevoerd
393
L
:
vette
late
to
3
de
qual.
ij
en
f
140
a
Kalveren
i
6
1
20
a
25;
ier
KG.;
10
met
weinig
men
25
c.,
illea
flaauw,
was
de
vraag
.
Heden
was
sters,
hoofd
172
soorten
,
die
tot
vermin,
rden
tot
on-
1
11.50.
Je-
1.
Tarwe
wor-
hoden.
Gra
172
ssier.
en
de
prijzen
le
dito
ging
ring;
overige
aangevoerd
:
eren
11,000
,
rede
prijzen
:
.mmeren
7.10,
154;
April—
;
April—Mei
-Mei
205.50.
—Mei
47.00
;
ijk
21,
Maart
15.37,
Maart
delijk
37.00,
Ie
Waal.
en
te
Tiel.
e
Scheepvaart,
rat
het
water:
d
13
v.
1
d-t
>■
:r
9
v.
9dJ
s
(11
v.
10
d.)
A.
van
Loon,
1876.
Drie
en
Dertigste
Jaargang.
2012.
TIELMHI
VOOR
DE
STAD
EN
Abonncmcnts-prijs:
Per
jaar
.
.
ƒ
2.60.
Franco
per
post
u
3.—.
Advertentlën:
Van
één
tot
zes
regels
60
Cents.
Voor
eiken
regel
meer
10
Cents.
HET
ARRONDISSEMENT.
De
Fltgave
s
geschiedt
eiken
Diugsdag-
cn
Vrijdtig-Avond.
Zaturdag
8
Januarij.
Verkrijgbaar
:
bij
den
Uitgever;
bij
alle
Boekhandelaren
en
Postkantoren
in
dit
Bijk.
Agenten
voor
Frankrijk
en
België
O.
L.
Ilaubc
*
Co.
te
Fbankfort
en
te
Pabus.
Staatkundige
Vertoogen,
Eenige
beschouwingen
naar
aanleiding
van
gebeurtenissen
in
1875.
(Vervolg)
II.
De
defensie.
Wij
eindigden
ons
vorig
artikel
met
eene
ver
172
wijzing
naar
onze
traagheid
en
naar
onze
behoefte
om
bezwaren
te
maken.
Werkelijk
hebben
wij
het
in
die
kunst
ver
gebragt.
Want
eene
kunst
is
het,
even
goed
als
een
andere,
het
vernuft
te
scherpen,
om
steeds
gronden
uit
te
vinden
om
eene
verbetering
tegen
te
houden;
dan
eens,
heet
het,
is
het
geen
verbetering,
is
de
verbetering
niet
groot
genoeg,
en
zijn
de
nadoelen
grooter
dan
de
voordeelen;
dan
eens
,
krijgt
men
daar
172
door
toch
geen
volmaakten
toestand,
vooral,
zy
is
ontijdig,
men
is
er
nog
niet
rijp
voor,
eerst
moet
iets
anders
voorafgaan.
Wanneer
men
het
nut
en
de
verbetering
die
de
verandering
zal
te
weegbrengen
,
niet
meer
kan
loochenen
,
dan
heeft
men
tallooae
exception
van
ontijdigheid.
In
't
algemeen,
is
dat
tegenwerken
van
ver
172
beteringen
het
gevolg
daarvan
dat
ieder
dadelijk
en
klaar
voor
oogen
ziet
het
gevolg
dat
de
ver
172
andering
voor
zijn
persoon
zal
hebben
;
hij
ziet
duidelijk
wat
hij
verliest
door
de
verandering,
maar
wat
hij
er
voor
in
de
plaats
krijgt,
dat
kan
hij
zich
meestal
niet
voorstellen,
en
zoo
hij
’t
kan,
dan
zal
toch
eenige
inspanning
en
aanwen
172
nen
om
het
te
genieten
vereischt
worden;
en,
geldt
het
eene
verbetering
in
het
belang
van
het
algemeen
,
waaraan
zijn
persoonlijk
belang
behoort
o|geotterd
te
worden,
dan
is
hij
er
bepaald
tegen.
In
’t
bijzonder,
komt,
daar
,
bij
ons,
nog
bij
de
nationale
traagheid
,
afkeer
van
uit
zijn
plooi
te
moeten
,
de
bakens
te
moeten
verzetten
,
alsmede
het
gemis
aan
de
noodige
verbeeldingskracht
om
zich
den
nieuwen
toestand
en
de
voord
eelen
der
verandering
klaar
en
levendig
voor
den
geest
te
stellen
en
de
begeerte
daarnaar
en
de
geestdrift
daarvoor
op
te
wekken,
Die
gebreken
zijn
bij
ons
grooter
dan
bij
de
meeste
andere
volken;
deze
moeten
wij
het
ons
eerst
zien
vóórdoen.
en
dan
volgen
wij
het
eindelijk
na
,
in
de
dubbele
beteekenis
van
die
woorden.
De
nationale
ijdel
172
heid
heeft
dat
gemis
aan
verbeeldingskracht,
geestdrift,
energie
,
vindingrijkheid
,
wel
trachten
te
vergoelijken
door
verzachtende
uitdrukkingen,
Buitenland,
De
kleiiie
Mama.
Eene
vertelling
van
Paul
lleyse.
3.)
Heeft
zij
hier
in
huis
een
slecht
leven
gehad
?
vroeg
hy
schuchteren.
Ik
heb
haar
eerst
gezien,
toen
zij
bijna
’t
bed
niet
meer
verliet.
Toen
was
de
Meester
altijd
goed
voor
haar
Zij
zag
er
wel
is
waar
altijd
treurig
uit
en
bad
nooit
een
goed
woord
voor
mij
over;
nadat
gij
in
't
huis
kwaamt,
durfde
ik
zelfs
niet
meer
in
’t
vertrek
komen.
Ik
heb
er
dikwijls
over
nagedacht,
waarom
zij
zoo
onvriendelijk
jegens
mij
was.
Ik
was
voorzeker
aanvankelijk
een
hst
in
huis,
daar
de
Meester
mij
als
een
weeskind
tot
zich
nam
en
’t
mag
haar
misschien
gehinderd
hebben
mij
te
zien,
omdat
zij
zelve
geen
kinderen
had.
Maar
ik
heb
toch
al
spoedig
mijn
best
gedaan,
en
meer
werk
verricht
dan
twee
gewone
leerjongens.
Maar
waarom
wendde
zij
toch
altijd
de
oogen
van
mij
af
?
weet
gij
’t
ook,
kleine
Mama?
Denk
er
niet
meer
aan,
hernam
het
meisje.
Zij
was
ongelukkig,
had
geen
levensvreugd;
dat
is
alles.
Zij
is
i
n
werkelijkheid
nooit
jong
ge
172
weest
;
reeds
als
klein
meisje
was
zij
nooit
van
harte
vroolijk,
terwijl
ik,
overmoedig
en
plaagziek,
ieder
aandurfde,
lu
onz;e
vroegere
woonplaats
ging
’t
ook
anders
toe,
als
in
dit
ellendig
nest,
dat
noch
dorp
noch
stad
is,
waar
ieder
vreest
zijn
waardigheid
te
verliezen,
ofschoon
men
’t
stijf
en
vervelend
vindt.
Als
ik
van
die
lamme
danslessen
hoor,
of
van
die
zoogenoemde
ballen,—
zooals:
deftigheid
(een
woord
bij
ons
alleen
bekend)
bedaardheid,
voorzigtigheid
,
bedachtzaamheid,
ge
172
duld
,
enz.,
maar
wijze!ve
(onze
3
a
4
millioen
zielen)
zijn
’t
alleen
die
dat
zeggen,
terwijl
zoo
vele
andere
miliioenen
onzer
medemenschen
reden
hebben
gevonden
ons
de
Chinezen
tan
Europa
te
noemen.
Sterker
bewijs
voor
't
geen
wij
aan
voerden,
kan
men
zeker
wel
niet
verlangen
dan
’t
bestaan
,
bij
ons
,
van
het
zoogenaamde
vraagstuk
onzer
defensie.
Daarop
vooral,
zijn,
sinds
jaren,
door
onze
volks
172
vertegenwoordiging
(die
toch
de
quintessens
van
ons
volk
moet
zijn)
de
drie
formules
van
opposi
172
tie
toegepast:
nog
niet,
dat
niet,
zóó
nieten
,
telkens
kostte
die
toepassing
een
Minister
van
Oorlog,
Wel
schijnt
men
het
er
tamelijk
over
eens
te
zijn
dat
wij
behooren
ons
min
of
meer
te
kannen
verdedigen
,
dat
wij
dus
verdedigings
172
middelen
noodig
hebben,
maar
wanneer,
welke,
en
hoedanige,
dat
is
en
blijft,
sinds
jaren,
in
het
onzekere.
Wèl
staat
het
vast
dat
de
natie,
jaar
172
lijks
,
p.
m.
20
miliioenen
gulden
moet
ver
172
dienen
en
opbrengen
om
de
uitgaven,
voorko
172
mende
op
de
jaarlijksche
begroeting
van
oorlog,
te
betalen
;
maar
wat
de
natie
voor
dat
geld
ge
172
had
heeft
of
heeft,
dat
weet
niemand.
Het
schijnt
zelfs
te
blijken
dat
wij
niets
minder,
niets
onge
172
lukkiger
,
niets
minder
welvarend
zouden
geweest
zijn,
maar
wel
integendeel,
indien
de
ingezetenen
dat
geld
voor
het
grootste
gedeelte
in
den
zak
hadden
kunnen
houden.
Maar,
laten
wij
ons
een
oogenblik
overgeven
aan
de
zoete
begoocheling
dat
al
die
miliioenen
niet
beter
besteed
hadden
kunnen
worden,
dat
men
precies
weet
wat
men
wil,
dat
al
onze
ver
172
dedigingsmiddelen
in
de
beste
orde
zijn,
onze
defensie-linie
voltooid,
onze
magazijnen
perfect
gevuld,
de
regeling
van
alles
op
het
papier
on
172
verbeterlijk,
dan
nog,
zouden
wij
ook
hier
stuiten
op
het
voornaamste,
namelijk:
het
leger,
de.
levende
strijdkrachten.
Hier
zien
wij
eene
treffende
overeenkomst
van
de
defensie-kwestie
met
de
onder
wijs-kwestie.
Even
als
bij
deze,
onder
de
regeling
van
het
onderwijs,
onder
de
onderwijswet,
de
kwestie
der
neutrale
school,
enz.,
het
onderwijs
zelf,
vooral
de
onderwijzer,
begraven
en
vergeten
wordt,
evenzoo
zien
wij
bij
gene,
de
strijd
bijna
uitsluitend
ge
172
voerd
over
het
stelsel
van
verdediging,
de
ver-
dedigings-lirvie,
de
inundatie-middelen,
de
kanonnen,
de
geweren,
de
uniformen,
de
forten,
de
vesting-
die
hier
den
doodsehen
winter
niet
beter
verheer
172
lijken
dan
die
paar
lantarens
de
stad
verlichten,
—
dan
is
't
mij
dikwijls,
als
of
ik,
in
plaats
van
ne
172
gen
en
twintig,
reeds
negen
en
negentig
jaren
oud
ware
en
sis
of
ik
aan
tijden
terug
dacht,
waarin
de
geheele
menschheid
nog
als
in
’t
para
172
dijs
leefde!
Hebt
ge
veel
gedansd
?
Ik
danste
bijua
den
geheelen
dag;
’t
was
een
ware
manie
bij
mij
geworden
;
waar
ik
maar
hoorde
zingen,
’t
zij
bij
’t
spinrad,
of
in
de
keuken
bij
’t
vuur,
kwam
die
danslust
bij
mij
op.
Maar
't
duurde
maar
twee
winters.
Tan
’t
oogenblik
af,
dat
ik
’t
bewustzijn
had,
dat
ik
een
manzon
172
der
hart
had
aangehangen,
had
ik
lood
in
de
schoenen.
Geen
stap
heb
ik
meer
in
een
dans
172
zaal
gezet
en
als
ik
in
de
kerk
zat
en
zong,
was
ik
dikwijls
ver
weg
met
mijn
gedachten,
doch
niet
meer
daar,
".waar
vroolijkheid
heerschte,
maar
naar
nog
stiller,
nog
meer
boven
—
of
onderaard-
scher
oorden
,
dan
onze
oude
Domkerk.
Zij
zwegen
beiden
en
men
hoorde
buiten
den
stem
der
nachtwacht;
de
torenklok
sloeg
twaalf
uur.
Nu
beginnen
de
spoken
te
dansen,
zeide
hij,
half
lachend
,
half
bijgeloovig
rillend.
Wat
zoudt
gij
er
van
zeggen,
kleine
Mama,
als
wy
’took
eens
probeerden
ï
Ik
weet
niet,
hoe
't
komt,
maar
mij
overvalt
opeens
een
heftig
verlangen
om
u
te
zien
dansen.
De
Meester
is
nog
in
de
//Ster",
Zatur
172
dag
avond
komt
hij
nooit
voor
cén
uur
thuis
en
kunnen
wij
hier
boven
schallen
en
walten,
zoo
172
als
ons
’tbelieft.
Op
zijn
ergst
genomen,
valt
wet,
de
legerorganisatie,
enz.,
terwijl
de
soUaaU
de
levende
strijdkracht,
zoo
goed
als
vergeten
wordt.
En
toch
daarop,
daarop,
zoo
niet
alleen,
bijna
hoofdzakelijk,
daarop,
op
de
mannen,
de
soldaten,
hoog
en
laag,
komt
het
aan.
Het
zijn
tnenscken,
die
het
land
verdedigen
moeten,
wel
door
middelen,
verdedigingsmiddelen,
maar
deze
ontleenen
hunne
waarde
uitsluitend
aan
’t
gebruik
dat
de
legermagt
er
van
maakt.
En
dat
gebruik
hangt
van
hunne
persoonlijkheid
af.
Wij
willen
niet
spreken
van
hunne
vaderlandsliefde,
noch
de
kwestie
behandelen
in
hoeverre
de
gezindheid
der
natie
aan
onze
ver
dediging
al
of
niet
gunstig
is
Wij
willen
niet
vragen
ot
de
natie,
als
het
er
op
aankwam,
als
één
man,
zich
zou
willen
opofieren
voor
de
ver
172
dediging,
of
er
niet
veeleer
velen
zijn
die
zich
liever
met
den
vijand
zouden
verbroederen,
of
er
niet
velen
zijn
wien
hel
onverschillig
is
al
of
niet
eene
zelfstandige
natie
te
blijven,
of
er
niet
slechts
weinigen
zijn
die
zich
tot
eiken
prijs
zouden
willen
verdedigen.
Maar
wij
wil
172
len
aannemen
dat
de
gezindheid
van
het
leger,
van
alle
officieren
en
manschappen,
in
dat
op-
zigt,
niets
te
wenschen
overlaat,
dat
allen
bteken
van
de
vurigste
vaderlandsliefde
en
zich,
desnoods
tot
den
laatsten
man
,
zullen
willen
op
172
offeren
,
om
eiken
voet
gronds
aan
den
vijand
te
betwisten
,
—
dan,
vragen
wij
,
wie
zijn
die
mannen,
die
soldaten,
die
manschappen,
hoe
is
hun
gehalte
?
In
*t
algemeen,
is
de
toestand,
in
dat
opzigt
treurig.
He
groote
meerderheid
der
soldaten
is
onbeschaafd,
velen
kunnen
niet
lezen,
noch
schrij
172
ven
,
velen
zijn
aan
den
drank
verslaafd,
zonder
besef
van
hunne
roeping.
Wat
is
daarvan
in
tijd
van
oorlog
te
wachten
,
zelfs
al
waren
allen
met
deu
besten
great
om
het
vaderland
te
verdedigen
bezield
?
Immers
,
ook
hier
is
het
waar
,
wat
wij
in
ons
vorig
artikel
betoogden,
dat
het
verstand,
de
ontwikkeling
,
de
kennis
,
de
intelligentie
,
de
wereld
(het
leger)
beheerschen,
Daarom
zou
dan
ook
de
invoering
der
leerpligt,
het
gehalte
van
het
leger,
zooa's
het
ovrigens
is
zamengesteld,
al
dadelijk
aanmerkelijk
verbeteren.
Maar
het
groote
kwaad
zit
in
de
wijze
waarop
het
leger
wordt
zamengesteld.
Vrijwilligers
zijn
scltaarsch,
en
in
den
regel
bestaat
het
leger
der
soldaten
uit
lotelingen.
Die
loting
is
reeds
een
groot
kwaad
;
een
groot
kwaad
,
dat
niet
allen
die
in
de
termen
vallen,
volgens
het
beginsel
van
ons
de
oude
kust
op
’t
lijf,
en
wij
gaan
dansend
een
betere
wereld
in.
W
at
zegt
gij
daarop,
kleine
Mama?
Hij
was
opgesprongen,
had
zijn
haren
naar
achteren
gestreken
en
trad
nu
even,
als
of
bij
zijn
handschoenen
toeknoopte
en
zijn
das
in
orde
strik
172
te,
lachend
naar
haar
toe.
Gekheid,
zei
zij.
Wat
ter
wereld
overkomt
den
jongen
van
daag
?
Hij
zingt
,
raakt
verliefd
eu
noodt
te
middernacht
zijn
eerwaardige
pleeg
172
moeder
ten
dans
?
Zoo
gaat
het,
als
de
zoontjes
opgevoed
zijn
en
hun
mama's
boven
’t
hoofd
groeien
1
Gij
hebt
het
mis,
mijn
geëerde
dame,
zeide
hij
op
bescheiden
toon.
Op
u
rust,
als
verpleeg
172
ster
mijner
onverzorgde
jeugd,
de
ernstige
plicht
u
zelve
te
overtuigen,
of
ik
werkelijk
vorderingen
gemaakt
heb
in
al
't
goede,
ook
in
de
schnone
kunsten.
Mijn
danscursus
is
geëindigd,
’t
ware
goed
een
proefje
met
mij
te
nemen.
Zij
sloeg
de
oogen
ernstig
naar
hem
op,
met
eene
uitdrukking,
die
hem
terstond
zijn
scherts
deed
intoomen.
't
Is
nu
tijd
aan
die
jokkernijen
een
eind
te
maken,
zei
zij
op
scherpen
toon.
Ik
zou
u
goeden
nacht
zeggen,
als
ik
niet
zag,
dat
gij
wel
niet
zoo
gauw
aan
slapen
zoudt
denken
Haal
mij
’t
boek,
al
leest
gij
van
daag
ook
niet
veel,
’t
zal
u
toch
misschien
uwe
kinderachtig
172
heden
doen
vergeten
—
en
dit
is
ook
al
winst.
Hij
zuchtte
en
ging
naar
de
plank,
waarop
een
rei
boeken
opgesteld
was.
ik
moet
u
nu
wel
gehoorzamen,
zei
hij
zijn
hoofd
schuddend,
maar
als
ik
ook
in
’t
vervolg
'van
Frederik
Har
172
de
Grondwet,
en
den
aard
der
zaak,
verpligt
worden
te
dienen;
in
één
woord
dat
geen
alge-
meene
dienstpligt
bestaat.
Het
is
waar,
deze
kan
niet
verkregen
worden,
zonder
wijziging
der
Grondwet,
en
al
waren
er
niet
vele
andere
punten,
waarom
het
noodzakelijk
is,
en
meer
en
meer
wordt,
om
de
verouderende
grondwet
te
ver
172
beteren
,
dit
alleen,
dat
zij
een
hinderpaal
is
voor
algemeene
dienstpligt,
zou
grond
genoeg
opleveren
tot
hare
wijziging;
maar
,
terwijl
wij
daarop,
na
172
tuurlijk,
nog
zoo
lang
kunnen
wachten
tot
dat
het
moet,
behoorde
althans
bet
groote
kwaad,dat
in
de
militiemt
gelegen
is
,
weggenomen
te
wor
172
den
Wij
bedoelen
de
dienslvervanging.
Daarom
achten
wij
het
een
der
gewigsigste
verschijnselen
en
gebeurtenissen
van
het
afgeloo-
pen
jaar,
het
tot
stand
komen
van
den
Antidienst-
vervangiwjbond,
door
de
onwaardeerbare
bemoei-
jingen
van
den
Graaf
van
Limburg
Slirum,
Oud-
Generaal
en
Oud-Minister
van
Oorlog,
een
man
dus,
die
er
alles
van
kan
weten.
Ook
hier
weder
overeenkomst
met
het
onderwijs.
Deze
bond
staat
tot
de
algemeene
dienstpligt,
als
de
vereeniging
tot
volksonderwijs
staat
tot
alge
172
meene
leerpligt.
Zoolang
deze
twee
pligten
niet
zijn
ingevoerd,
is
er
niets
goeds
van
en
voor
Nederland
te
verwachten.
De
bond
van
den
Heer
van
Slimm
is
een
merkwaardige
uiting
van
een
volksverlangen.
Treu
172
rig
is
het
echter
dat
in
een
constitutionelen
Staat
zulk
middel
moet
te
baat
genomen
worden
door
de
natie
die
ministers
en
eene
vertegenwoordiging
bezit,
om
de
volksverlangen*
die
van
volksbehoef
172
ten
getuigen,
te
bevredigen,
zonder
op
die
wijze
in
gebreke
gesteld
te
moeten
worden.
Dat
onze
Ministers
van
Oorlog
dat
belang
niet
hebben
in
172
gezien
,
maar
dit
aan
een
oud-minister
hebban
overgelaten
,
dat
is
reeds
merkwaardig
,
maar
dat
geen
der
vertegenwoordigers
der
natie
het
initia
172
tief
heeft
genomen,
om
het
verlangen
van
dui
172
zenden
uit
te
drukken
,
en
dit
liever
aan
hunne
kiezers
zelve
hebben
overgelaten
—
zie,
dat
is
een
treurig
verschijnsel
van
Nederlandschen
zin,
van
gebrekkige
volksvertegenwoordiging.
Of
zouden
,
toevallig,
onze
tachtig
vertegenwoordigers
meenen
dat
zij
,
dat
hunne
groote
meerderheid
,
wijzer
zijn
en
's
lands
belang
beter
inzien
,
dan
al
de
dui
172
zenden
die
hunne
adhaesie
hebben
geschonken
aan
het
denkbeeld
van
den
Generaal
?
IIen
moet
het
bijna
gelooven.
Nogthans,
wij
durven
zeggen
dat
er
zich
onder
de
duizende
leden
van
den
Bond
barossa
niet
meer
weet,
dan
dat
bij
een
rooden
baard
gehad
heeft,
dan
is
’t
uwe
schuld.
Ik
zal
genade
in
plaats
van
recht
laten
geiden,
zei
ze,
weder
in
schertsenden
toon
vervallend.
Laat
dan
de
geschiedenis
maar
staan,
ik
zal
u
van
góden
en
heroën
voorlezen
en
als
gij
nu
braaf
oppaat,
u
tot
belooning
prentjes
laten
bekijken.
Temet
nam
zij
't
kleine
blauwe
boekdeeltje
weder
ter
hand,
waarin
zij
zoo
even
gebladerd
had.
Ik
vond
het
eerst
gisteren,
sprak
zij,
onder
ouden
rommel
op
den
grond;
het
heet
'Godenleer''
een
zekere
Moritz
heeft
het
geschreven
en
't
is
nog
uit
de
vorige
eeuw;
er
zijn
ook
mooie
gedichten
van
Göthe
in.
Kom,
ik
wed,
het
zal
u
bevallen.
Nu
begon
zij
te
lezen,
terwijl
hij
weder
plaats
genomen
had
op
het
voetbankje
voor
hare
knieën;
zij
had
eene
klare,
zachte
stem,
die
als
het
onderwerp
het
meebracht
tot
een
indruk-
wekkenden
alttoon
kon
af!alen.
Als
zij
de
eerste
bladzijden
gelezen
had
en
nu
met
klimmende
geestdrift
de
heerlijke
woorden
begon
de
reci-
teeren:
Voor
welken
onsterflijken
Zal
de
hoogste
prijs
zijn
?
ging
haar
spreken
bijna
tot
zingen
over.
Zij
las
't
gedicht
langzaam
ten
einde;
toen
legde
zij
het
boek
op
haar
schoot
en
zeideHoe
bevalt
het
a
?
Hij
antwoordde
niet,
Zijn
oogen,
die
hij
eerst
droomerig
op
den
blauwen,
lichtenden
ring
gevestigd
had,
waren
toegevallen.
Zijn
hoofd
rustte
op
hare
knieën.
Hij
ademde
zacht
en
glimlachte
in
deu
slaap.
Zou
hij
aan
den
laatsten
wals
denken
?
sprak
zij
tot
zich
zelve.
Zij
beschouwde
opmerk-