Tekstweergave van nieuwe_tielsche_courant-18911223-006

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
Betuwe en de onmiddeliijke omtrek der stad vereischte voortdurend hunne waakzaamheid en zorg, want de zonen van genoemden Yijgh, "Diderik en Adriaan, bedreven allerlei vijandelijkheden. De Spaansche bezetting wreekte de moeilijkheden, die zij ondervond, wel op de burgerij, doch toen vijfjaren later Jan van Nassau als stadhouder van Gelder 172 land optrad, werd haar lot draaglijker en de godsdienstoefeningen der Hervormden hadden meer ongestoord plaats. Eene ware verade 172 ming kon de verlossing en afschudding van het Spaansche juk in 1579 genoemd worden, daar de stad van de Spaansche en Waalsche bezetting zooveel te lijden had gehad. Om 172 streeks het midden van dat jaar was de overgang tot den Prins van Oranje een vol 172 dongen feit. De Staten van Holland droegen Diderik Vijgh, heer van Zooien, ambtman van Neder-Betuwe , 'Viel en Tielerwaard later gemeenlijk de koning van Tiel genoemd op, een vendel krijgsvolk aan te werven tot bescherming der stad, waartoe zij eene som golds jaarlijks wilden afstaan. Hieraan werd gevolg gegeven en de fortificatiën der stad nagezien en bevestigd. Sedert is zij niet meer in de macht der Spanjaarden ge 172 komen, hoezeer men het wel vreesde, vooral toen de hertog van Parma met zijn leger in de Betuwe aankwam en er Nijmegen en andere sterkten, hetzij door kracht van wapenen, hetzij door verraad, wist te nemen. Dien laatsten weg beproefde hij ook bij Vijgh te bewandelen, doch te vergeefs. Voor alle zekerheid versterkte men de stad, verlegde met dat oogmerk in 1595 den Zandwijksehen dijk, werd bevolen, in de Voorstad alle strooien daken te verwijderen en te doen vervangen door „hard dak“, kwam zelfs een ingenieur om de werken aan te wijzen, noodig ter betere bevestiging der stad en zonden de Staten nog 300 man ter versterking van zijn vendel aan Diderik Yijgh. Uitvoer van koren naar elders werd verboden op verbeurte van het koren en eene boete van 25 guldens, en den korenkoopers gelast een monster der voorhanden tarwe, rogge en gerst aan de deur te zetten. Zij, die ’a nachts de wacht hadden , moesten roet vijf en over dag met drie roeren benevens kruit en lood aan de poorten komen ; aan de burgers werd aan 172 bevolen met den vijand geen correspondentie te houden en geregeld de wacht te betrekken en den schippers aangezegd hunne schepen on schuiten, welke des daags in de haven tusschen don wal en don dijk lagen, te los 172 sen , des avonds hetzij binnen de haven bij Kleiberg, hetzij buiten den boom op den Waatstroom te brengen. Ook toen de Waal ’s winters zich met ijs had bevloerd, achtte de overheid het noodzakelijk, dat onder de predicatie geen der stadspoorten mocht worden geopend, tenzij voor de heereu Staten en ingeval van watervloed. Die laatste bepaling bleek noodig te zijn , wijl de regeering vermoeden had dat er ver 172 raad school in de stad. Werkelijk is er dan ook tot drie maal toe gepoogd, door verraad de stad in handen der Spanjaarden te doen overgaan. De in Tiel wonende ambtman van Maas en Waal, Jacob Mom, roet Elbert van Botbergen, Gerard Preijs en Adriaan van Eijnt- hout, hadden, hadden onder goedkeuring van Grobbendonk, den Spaanschen bevelhebber te ’s Hertogenbosch , eerst een complot ge 172 smeed , om tijdens er godsdienstoefening werd gehouden , het volk in de kerk op te slui 172 ten en de poorten te vermeesteren, een plan dat niet tot uitvoering kwam. Later een tweede, om de officieren der bezetting aan een maaltijd te zijnen huize gevangen te ne 172 men , doch ook dit moest opgegeven worden. Hij beproefde toen nogmaals een aanslag te beramen , maar zijn plan werd ontdekt en met de genoemde aanleggers vond hij op het schavot binnen ’s Gravenhage den dood. (Wordt vervolgd.) Hoe mijn buurman Jasper over de sociale kwestie denkt. Kent gij mijn buurman, -Jasper, heer Redacteur ? Hij" is een gewezen ambachtsman en op oen leeftijd , dat hij ook zijn klein 172 kinderen in het huwelijksbootje stappen ziet, maar toch nog kloek van hart en geest en leden. Het spaarzaamheid en vlijt heeft hij wel geen kasteel en gebouwd, althans niet voor zich zei ven, doch ge 172 noeg „veroverd” om een bescheiden rus 172 tig en ouden dag te hebben met zijn vrouwtje. „Hoe ik het zoover gebracht heb, zou ik u zelf niet kunnen zeggen, mijnheer,” zeide hij mij dezer dagen. Wij hebben zeven kinderen gekweekt en eerlijk groot gebracht, die allen ook reeds lang zijn getrouwd en kinderen hebben, die op hunne beurt ook aan het trouwen gaan. Mijne vier jongens zijn ook ambachtslui en verdienen een fatsoenlijk stuk brood. Maar ik zeg hun dikwijls: Jongens, in mijn tijd rekenden we minder por uur en over ’t algemeen waren de levensbehoef 172 ten duurder dan op den dag van heden. En toch zult gij knap moeten zijn, als gij ’t zoover brengt als uw vader.” „Wat ik u zeggen wilde, mijuheer, in mijn tijd ging het ook heel anders in de wereld.” En alzoo kwam Jasper op de sociale kwestie. „Zie, mijnheer, ik heb daar zoo mijne gedachten over en mag ik u die eens vertellen ?” zoo begon hij. „Ik ben maar een eenvoudig mensch. Boekengeleerdheid bezit ik heelemaal niet. „Tusschen twee haakjes, mijnheer: Yindt uwes ook niet, dat de krantschrij- vers in volksbladen over T t algemeen veel te geleerd schrijven, bijzonderlijk als het zaken betreft, waarbij de mindere man meer direct belang heeft ? Misschien vreezen de heeren zich te verlagen, als zij eenvoudig wilden zijn met de eeu- voudigen. Misschien ook is het eenvou 172 dig en bevattelijk voor Jan en alleman voorstellen van de dingen eene kunst, die niet alle krantschrijvcrs bezitten. Wat er van zij, ik vind hot bepaald jammer, dat de goedgezinden meestal onverstaanbaar blijven voor ons soort mensehen, terwijl slechtgezinden ons met een grooten omhaal van woorden zand in de oogen pogen te strooien en hunne schrifturen ons franco thuis zenden. ,.Zooveel heb ik wel begrepen, dat de gelijkheid, waarmede de socialisten ons op sleeptouw zoeken te nemen, louter apenkooi is. „Zooals ik het met mijn domme ver 172 stand begrijp, komt die sociale kwestie, zoo niet heelemaal dan toch grootendeels neer op de weeldezucht der menschen, vooral onder ons soort menschen. En onder die weeldezucht reken ik ook over 172 dreven genotzucht. Aan die weeldezucht schrijf ik de ontevredenheid toe, die on 172 der de lagere standen is ontstaan. Ik wil op mijn manier maar zeggen, dat ze tegenwoordig te weinig de tering naar de nering weten te zetten, maar al te graag verder springen dan hun stok lang is. En omdat hun dit slecht bekomt, worden ze ontevreden en grommerig en lastig en meenen, dat de maatschappij niet goed meer in elkaar zit. „Veertig, vijftig jaren geleden hoorden wij van geen sociale kwestie, althans niet in ons land. De werkman berustte in zijn lot en was tevreden met zijn stand. Zijne behoeften waren matig en hij leefde gelukkig. Met zuinigheid en vlijt maakte hij een spaarpot voor den ouden dag. Wij waren in onzen tijd veel eenvoudiger en het kwam niet bij ons op, jaloerseh te worden op de hoogere standen. Wij dachten er niet aan, hen zelfs van verre na te apen in levenswijze, in kleeding als anderszins, indachtig de spreuk : Als apen hooge klimmen willen, Ziet men alras hun naakte billen! „Als ik zoovele jaren terug denk en de levenswijze van den toeninaligen en van den hedendaagschen werkman ver 172 gelijk, welk een kolossaal verschil, mijn waarde heer! „Neem niet anders dan het verschil van opvoeding in onzen stand. Is in de laatste twintig jaren de weeldezucht den kinderen niet als met de moedermelk inge 172 geven ? Hoe zullen die kinderen, later als zij op hunne beurt een gezin te on 172 derhouden hebben, het geld verdienen om de monden open te houden en tege 172 lijk hunne onbedwingbare weeldezucht te voldoen ? Men kweekt een ontevreden geslacht, mijnheer, dat ik het u zeg. „Over het verschil van opvoeding ge 172 sproken. Laat ons de gezinnen mijner eigen kinderen tot voorbeeld nemen. „Gelijk gij weet, verdienen zij een fatsoenlijk stuk brood. Maar het zoover te brengen als ik ik wil zeggen, iets op zijde leggen voor een onafhankelijken ouden dag dat doen, dat kunnen zij niet. Ónmogelijk. Daarvoor leven zij te weelderig. Ze zijn aangestoken door den geest des tijds, de weeldezucht. „Ik laat nu daar, dat ze ruimer ge 172 huisd zijn dan in hunne jeugd, hoewel ze ook dubbel zooveel huishuur moeten opbrengen. Dat word t goedgemaakt door hetgeen ze tegenwoordig meer per uur verdienen. Maar Iet eens op het ameu 172 blement en hoe de vertrekken zijn opge 172 sierd met snuisterijen en snorrepijperijen. Ik zeg dikwijls tegen mijne vrouw : wat hebben wij 't toch altijd met veel minder gedaan. Onze kasten, stoelen en tafels waren minder mooi, maar ook solieder en daarom hebben wij ze nog. En de vrouw zegt: voor die snuisterijen had ik mijn geld te lief en daarom zijn wij op onzen ouden dag ook niet afhankelijk van onze kinderen, die met de wijze, waarop zij huishouden, ons ook niet veel zouden kunnen helpen. „Onze jongens, mijnheer, zijn flink uit de kluiten gegroeid en onze meisjes ston 172 den altijd bekend als wolken van meiden, al zeg ik het zelf. Toch hebben wij veel meer gesmolten vet dan boter ge 172 bruikt, en vleeseh was op onze tafel eene zeldzaamheid. Met een goed stuk spek bij roggebrood of aardappelen, nu en dan met wat groenten, hebben wij dokter en apotheker evengoed uit het huis gehou 172 den. Komt er eens om tegenwoordig! De menschen eten er heel wat beter van dan wij in onzen tijd. Mijn lileinkin- dere pruttelen al, wanneer zij geen koek of kaas bij de koffietafel hebben. „Met uw permissie, mijnheer, gij zijt lid van het Armbestuur: durft gij een enkelen keer bededen met roggebrood, als ik het vragen mag? Ik voor mij kan er niet buiten bij spek, en zonder dit eet ik het half en half van wegens de hartelijkheid. Ik ken rijke lui, die dit ook doen. Maar de mindere man haalt er tegenwoordig den neus voor op. Een werkman zonder werk, die mij zijn nood geklaagd had, weigerde zelfs eens een masteluinen brood van mij aan te nemen. Dat was geen kost voor een fatsoenlijk mensch, zeide hij, zoowaar als ik hot u zeg. „Let eens op het verschil van klecding in de werkende klassen, nu of een dertig, veertig jaren terug. Mijne kleindochters gelijken juffertjes bij de kleed ing, die hare moeders droegen op denzelfden leef 172 tijd. De tegenwoordige kleeding kost een boel geld meer. Mijne dochters hebben, behalve ’s Zondags bij goed weêr, op klompjes geloopen tot haar vijftiende jaar en langer. Hoedjes en manteltjes heb 172 ben zij in mijn huis niet gekend, wel doekjes en pellerientjes, mutsjes of kor 172 net] es. Breien, naaien en stoppen even 172 wel hebben zij flink geleerd, daarvoor heeft moeder de vrouw wol gezorgd. Of het de mode doet, weet ik niet, maar mijne vrouw beweert, dat de huismoeders tegenwoordig meer de hulp van naaisters noodig hebben dan in haar tijd. En zie me de meisjes uit den werkliedenstand thans gekleed gaan! XVat zijn ze opge- dirkt ’s Zondags ! Spreek niet meer van lintjes en strikjes alleen. Ze dragen sieraden van edel metaal, armbanden en gouden ringen aan de vingers. Ik meen soms eene heusche dame te groeten en het blijkt een naaistertje te zijn geweest of eene dienstbode, in ieder geval kinderen van een werkman, die in het zweet zijns aanschijns arbeiden moet om hare monden open te houden neen om hare weelde 172 zucht te kunnen voldoen. Zulke gezin 172 nen laten bakker en winkelier om de achterstallige schulden fluiten. Het is de schuld der ouders, mijnheer. Zoodra de kinderen loopen kunnen, willen de moeders met hen pronken, met hunne kleeding bedoel ik, en andere moeders de loef afsteken. Zoo maken zij van hunne kinderen modepoppen, althans kinderen van weelde en voor later slechte huisvrouwen en dito moeders. „Nog eens met uw permissie, mijnheer : ik heb kinderen naar uwe bedoeling zien gaan met een hoedje op en een jaquette aan of hoe tegenwoordig een manteltje heeten moge. „Mijn kleinzonen van elf en twaalf jaren rooken sigaren, dat het een aard heeft. Op vijftienjarigen leeftijd weten ze den w r eg reeds naar de herberg en een jaar later spelen ze op het biljart tegen den beste, met een horlogeketting voor hun vest. Als ze zeventien jaar oud zijn hebben ze al geld genoeg op zak om cadautjes ts geven aan hun mjstertjes. „Vraag eens aan mijne jongens mijn 172 heer, of ze voor hun achttiende jaar een sigaar in den mond hebben gehad ? of ze om geld mochten spelen en of ze het hart zouden gehad hebben, buiten mijn weten of zonder mijn verlof, den voet in eene herberg te zetten ? Eerst toen zij van „dienst" kwamen, kregen ze een horloge, onder voorwaarde dat zij hun spaarcenten er bijlegden, waarop ik voort 172 durend toezicht hield. Met het geven van zakgeld of Zondagsehe centen waren wij vaders zooveel jaren geleden lang zoo mild niet als onze tegenwoordige collega’s. Heden ten dage ziet men zoons van werklieden het heertje spelen en niet zelden met zooveel geld ramme 172 len, dat men in verzoeking komt te twij 172 felen of ze er wel eerlijk aan zijn gekomen. Dit blijkt ook nu en dan niet het geval te zijn geweest. „Denk nu niet, mijnheer, dat wij onzen kinderen geen pleizier gunden. Ik zou durven beweren, dat wij ons daarvoor meer moeite en zorgen gaven dan tegen 172 woordig gedaan wordt. Wij zochten en maakten pleizier te samen met onze kin 172 deren , niet alleen binnen- maar ook buitenshuis. Ons soort menschen plachten vroeger veel meer 's Zondags te gaan kuieren met vrouw en kinderen en onder 172 weg eens even te pleisteren. Zoo hielden we de krooi bijeen, gij begrijpt, het kwam ook voordeeliger uit. Op den dag van heden echter, gaan èn man èn vrouw èn zoons èn dochters ieder huns weegs, en vaak gaat spoedig ook de heel o huis 172 houding uit wandelen. „Wij waren daarom nog geen suffers of ongezellige menschen, al zeg ik het zelf, en wij hielden ook wel van een pretje. Maar de pret werd meer verlangd en gezocht in overeenstemming met de spreuk, dat de boog niet altijd gespannen kan staan. Men ging niet geheel in het pretmaken op. Dit was geen levensdoel; het maakte niet zoo’n voornaam deel uit van ’s menschen bestaan. De pret leidde nog niet tot uithuizigheid de kwaal van onzen tijd, mijnheer, dat ik het u zeg. Zij tornde niet aan den band des huisgezins, verstoorde het familieleven niet. Dij zult begrijpen, dat zij alzoo veel minder kostbaar wezen moest. Ik moet er bij voegen, dat de openbare ge 172 legenheden tot vermaak destijds veel minder talrijk en verscheiden waren. Gebrek aan communicatiemiddelen, spoor 172 wegen als anderszins, hield van zelf terug van min of meer kostbare pleizierreisjes, en er een huurrijtuig voor te nemen, daarvoor zouden ons soort van menschen zich wel gewacht hebben, zij het alleen uit vrees van met den vinger te worden nagewezen. „Hier, mijnheer, zijn wij, wat die openbare gelegenheden tot vermaak be 172 treft, in vergelijk met andere gemeen 172 ten ik zeg gelukkig nog slapjes bedeeld. Indien uwes ten minste de goedheid wilt hebben, daaronder niet de drankhuizen of herbergen met of zonder vergunning te rekenen. „Mijnheer, ik zou meenen dat onder onze bevolking erg veel aan de weelde van drank gedaan wordt. Is 't nu won 172 der dat de menschen zwoegen en tobben, zonder vooruit te gaan ? En onder zulke menschen vindt men de meeste ontevre 172 denen, de napraters en volgelingen van de socialisten. Ze willen aan de maat 172 schappij wijten, w r at hun eigen schuld is „Om kort te gaan, mijnheer, ik wil maar zeggen, dat spaarzame menschen altijd tevreden menschen zijn. Al wie liever een spaarpot maakt dan zijn geld uitgeven aan dingen, die hij best missen kan en zonder welke hij geen haar min 172 der bij de menschen in tel is, vindt de tegenwoordige maatschappij nog zoo kwaad niet en vreest veeleer, dat hij bij eventn- eele verandering zijn spaarduitjes nog verliezen zou. „’t Is de weelde, mijnheer, die de soci 172 ale kwestie heeft in het leven geroepen, dat zeg ik maar. „En nog eens niet uw permissie : ge 172 bouwen beginnen in den regel, van boven, in den nok te verslijten, en zoo zakt de slijtagie naar beneden. Zou liet met de kwalen en het bederf in het maatschap 172 pelijk gebouw ook niet alzoo gaan ? Neem me niet kwalijk, maar sinds mijn tijd is in uwe hoogere standen de weelderigheid misschien nog meer toegenomen dan onder ons soort menschen ; en gijlieden loopt er ook zoo meê te koop tegenwoor 172 dig. Een kwaad voorbeeld, mijnheer, een heel kwaad voorbeeld neem niet kwa 172 lijk, dat ik het zoo maar ronduit zeg. En is er in ons land niet een minister *) of zoo iemand geweest, die jelui groot volk heeft gewaarschuwd: „Herziet u zelven, wilt gij eene maatschappelijke omwenteling voorkomen, waarbij degroote Eransehe revolutie slechts kinderspel zou gelijken te zijn” ? Het moet een knap man geweest zijn, zou ik denken, die er geen doekjes om wond. Want ik geloof ook, dat als de hoogere klassen eens een toon of wat lager begonnen te zingen, de mindere spoedig volgen zouden, en spaarzaamheid en tevredenheid zouden wederom het deel worden van den n ij veren werkmanstand, zooals dat placht te zijn in mijn tijd.” Hiermede eindigde mijn buurman Jas 172 per, en bij nadenken kwam het mij voor, dat er wijsheid lag in zijn woorden. *) Wijlen Minister Modderman. Een overbodig mensch. Naar het Engelseh. Hij heette Simon Howard , maar op school hadden zijne makkers het lange Simon verkort en hem eenvoudig Sim genoemd ; later, toen hij de middelbare scholen bezocht en een magere, opge 172 schoten jongen met rossig haar en licht 172 blauwe oogen was, noemden hem zijne kameraden Simplicius. Simplicius Ho 172 ward zoo was zijn naam. Hij had van zijn grootvader van moe 172 derszijde 4000 dollars geërfd , was dus om zoo te zeggen , van zijn jeugd af een man „in bonis”, want de meesten zijner schoolmakkers waren gedoemd om later, geheel zonder middelen, den strijd om het bestaan te strijden. Het sprak dus van zelf, dat aan Simon, wat het kiezen van een beroep betreft, meer tijd en vrijheid vergund was, dan aan zijne min 172 der door het geluk begunstigde mede 172 scholieren. Hij was een goede, vlijtige, brave jongen, maar geen genie. Zijne examens deed hij na de grootste inspanning, en het was tamelijk duidelijk , dat hij nooit geteld zou worden tot de sterren in kun 172 sten en wetenschappen. Simon had eindelijk zijn eindexamen gedaan en wendde zich nu tot zijne bloedverwanten en die had hij in grooten getale in bijna alle steden van het Amerikaansche vastland om raad omtrent de door hem te kiezen carrière. Een oom gaf hem den raad philosophic te studeeren en te trachten professor te worden. Hij studeerde dus, en driedui 172 zend van de vierduizend dollars waren verteerd, toen de oom Simon er eindelijk op attent maakte, dat het tijd werd,om naar eene betrekking als docent uit te zien. Simon volgde dezen raad en sprak met den rector, die hem naar den pre 172 sident verwees. „Mijn beste mr, Howard,” zeide deze, „mijn geweten verbiedt het mij als uwen vaderlijken vriend en raadsman, u in uw voornemen, om u aan het onderwijs te wijden, te sterken. Ik raad elk jong- menach, die ook maar eenig uitzicht heeft, om op eene andere wijze nuttig werkzaam te zijn , sterk af, dit zware en ondankbare veld te beploegen. Bo 172 vendien komt het mij voor, datnwaan 172 leg meer van praktischen aard is , en ik geloof, dat u in den handel moet gaan. Ik hoor, dat u niet onbemiddeld zij ten talrijke bloedverwanten hebt. Tracht in eene groote handelsstad in een aanzienlijk handelshuis eene betrekking te verkrijgen, en uw fortuin is zeker gemaakt.” Simon bedankte en vervoegde zich eenige dagen later bij zijn oom Martin, die sedert eenige jaren agent van een groot han- delshuïs was. „Verstaat gij iets van het boekhouden?” vroeg hem de heer Martin tamelijk kort, want hij had het juist zeer druk. „In het geheel niets,” ant 172 woordde Simon oprecht. „Maar wanneer gij het noodig oordeelt, kan ik nog een handelscursus bij wonen en het boekhouden leeren. Ik heb nog 1000 dollars over” „Werkelijk? Nu, dan raad ik u , kies het een of andere studievak, de medi 172 cijnen bijvoorbeeld. Zie , hoever het uw oom Harvey gebracht heeft. Hij leeft er goed van, houdt eigen equipage en zijn praktijk levert hem jaarlijks eenige duizenden, terwijl ik na twintig jaren werkens voor een der beste huizen van het land slechts zooveel verdien om in mijn onderhoud te voorzien. Wanneer iemand geen eigen kapitaal bezit of uit 172 zicht heeft op een zelfstandigen werk 172 kring is hij een gek om zich aan den handel te wijden.” Welk oordeel kon wijzer zijn, dan van dezen ervaren man van zaken ? Simon nam afscheid en reisde naar zijn oom Harvey , die , honderd mijlen verder, in eene kleine stad woonde. „Wanneer gij medicijnen wilt studeeren”, zeide zijn oom , „dan doet gij het beste , eene uni- versiteit te bezoeken; wilt gij evenwel naar goeden raad luisteren, zie dan van uw voornemen af. Er zijn reeds meer dokters dan patiënten, en een dokter moet veel geluk hebben, wanneer hij, al is hij nog zoo knap, een behoorlijk bestaan zal hebben.” „Werkelijk ?” vroeg Simon mistroostig. „Ja, geloof mij. Maar weet gij wat? Volg mijn raad, wijd u aan de rechtswe 172 tenschap, word jurist. Dat is eene studie, waarmede geld te verdienen valt. Daar heb je b. v. mijn vriend mr. Mortimer Blackleai Hij verdient 15000 dollars jaarlijks en hij is nog jong, zijne oudere collega’s verdienen veel meer. Ik wil u gaarne een aanbevelingsbrief mede- geven.” Natuurlijk vond Simon dit goed en den volgenden dag stelde hij zich voor aan den gelukkigen verdediger van alle zaken , die het licht niet konden ver 172 dragen. „Hm," zeide deze groote man , toen hij den aanbevelingsbrief had door 172 gelezen , „n wilt jurist worden? Dr. Harvey zendt u tot mij , om mijn raad in te winnen? Nu dien geef ik u eer 172 lijk en oprecht: zie van uw voornemen af. Een advocaat is de meest geplaagde, beschimpte man ter wereld. Word wat u wilt, maar geen advocaat. Excuseer mij thans, mijn spreekkamer is vol men 172 schen , die ik te woord moet staan. Be 172 zoek mij een anderen keer, Adieu!" „Dank u V’ zeide Simon en hij ging. Eén ding was hem nu duidelijk ge 172 worden : dat de mensch bij het kiezen van een beroep zeer voorzichtig moet zijn. Hij besloot van nu af' aan dubbel op zijne hoede te zijn, en eerst raad in te winnen, voordat hij een besluit nam. Hij bleef aan zijn voornemen getrouw en zóó voorzichtig was hij , dat er maanden