Tekstweergave van OJM_1897-04-01_005

Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
den negers dikwijls getoond, terwijl hij hen dan tevens de levensgeschiedenis van den knaap vertelde, die getrouw was geweest in het kleine. Mijn lezeres, hebt gij reeds nagegaan, waarmede gij den Heiland uw dank kunt betalen? Hem, die voor u Zijn leven gaf? ! Naverteld uit het Zwitsersche Blad voor Jonge Meisjes. -A. F G- O r) E ZR IJ- Gij meent wel, deze regelen handelen over iets van de Oud- Testamentische geschiedenis; over het oude, afgodische Israël, dat zooveel ondervonden had van Gods trouw en toch telkens weder naar der heidenen voorbeeld zich afgoden oprichtte om naast of in plaats van Zijnen God te aanbidden? Gij meent wel dit is dus alleen bestemd voor onze Zondag- schoolonderwijzeressen, die wellicht met een nieuw inzicht over deze dingen haar voordeel kunnen doen ? Neen, mijne lezeres, ik bedoel mijne jonge lezeressen, wie ze ook zijn mogen, dit woord is een woord voor u in ’t bizon- der. Werd het wellicht in de pen gegeven ten bate van ééne, die ik in de Corr, van dit Blad reeds hierop wees, de bekend ­ heid met velen uwer maakt mij toch een ernstig woord over eene zonde, die onder ons niet minder heerscht dan zij onder Israël gevonden werd, tot een duren plicht. Tijd en gelegenheid ontbreken mij om, zoo uitvoerig als ik wenschen zou, op dit onderwerp heden in te gaan, maar de bekendheid met de geestelijke stemmingen en stroomingen en ongezonde neigingen van velen uwer, dringen mij toch tot een paar regelen. Wat is afgoderij? Voor.Israël en de heidenwereld was liet iedere, ook de geringste overtreding van het tweede der tien geboden. Wij zijn christenen, niet waar? Naar geboorte, uit christen ­ ouders, naar den ontvangen heiligen Doop, naar de gedane belijdenis. Zijn wij ook christenen naar het voorbeeld van Hem, die het ons zoo ernstig als de Wet en de Profeten, dus als het gansche Godswoord heeft voorgehouden, dat wij God moeten liefhebben met geheel het hart, met gansch de zieleen met alle krachten ? Wat is afgoderij voor ons, die ons zoo gaarne en vaak uit volle overtuiging christenen noemen, discipelinnen van den Heiland, dien wij meenen lief te hebben, en dien wij toch niet liefhebben, zoolang niet ons gansche hart, geheel en onverdeeld Hem toebehoort? Dit is afgoderij en nemen wij dit wel ter harte als wij een mensch, wie dan ook, maar een zondaar als wij de eereplaats geven in ons härt en de eereplaats ook bij de over ­ leggingen omtrent ons doen en laten, onze handelingen, onze levensrichting. Velen meenen den Heer te dienen in den arbeid Zijns Koninkrijks, en in waarheid „op den keper beschouwd”, dienen zij in dien arbeid slechts menschen of één mensch, dien hun onge ­ zonde, overspannen geest boven alles is gaan stellen, en met wien zij naar de gangbare meisjestaai zijn gaan „dwepen” Velen verwonderen zich dat hun arbeid in den dienst des Koninkrijks zoo weinig zichtbaar vrucht draagt, en zij verstaan het niet; want wat is moeielijker te kennen dan het hart, en wat moeielijker te onderscheiden dan zijne drijfveeren dat hun arbeid ganschelijk niet is in den dienst des Koninkrijks, maar een zoeken van zich zelf in het bewierooken van men ­ schen; maar een ongezonde en grond-onernstige en onchris ­ telijke menschenvereering. Het is inderdaad een hoogst ernstig verzoek dat ik tot dezulken richt: Steekt toch de hand in eigen boezem en onderzoekt uzelven zeer nauw of de weg, dien gij wandelt, de rechte weg is, die heenvoert naar de hemelstad. Waaraan gij dit onderkennen kunt? Hieraan, of wij het „Ziende op den oversten Leidsman” in beoefening brengen, of het „Slechts met Jesus wil ik voorwaarts treden” bij ons waar ­ heid is. Of, inderdaad, Hij, de eenige die recht heeft op heel onze ziel en al onze krachten, vóór gaat op ons pad, dan wel menschen of één mensch. Waarlijk, waarlijk, ook de uit- nemendste zal op den duur blijken een rietstal te zijn. Wilt gij zegen op uw streven, Dan heel het hart den Heer gegeven. De oude spreukendichter wist het wel dat hij een woord schroef voor alle tijden en geslachten: „Gij zaait veel maar gij brengt weinig in, stel uw hart op uwe wegen.” Willen wij dat ook doen, meer dan te voren, ons hart stellen op onze wegen, dan wordt het ook recht voor God. Voor heden daarover genoeg; daarom eindig ik met eenige bekende regelen, die ik u allen op het hart wil binden: ’k Wil U ten eigendom verkiezen, ’k Gevoel toch, buiten U is geen. ’k Wil niet in ’t schepsel mij verliezen, Bij U is rust,, bij U alleen. Bij U is rust, bij U verblijden, Aan Ü wil ook mijn hart zich wijden. H. W. S. GRAANKORRELS. Weest in geen ding bezorgd. Phil. 4: 6a. Zoo vermaant zonder meer de apostel. Dat wil niet zeggen: „Doet niets”, maar juist het tegendeel: „Doet wat gij moet, doet wat gij kunt; arbeidt, strijdt, weest trouw in ’t kleine en in ’t’ groote, voor het uit- en inwendige, maar weest niet bezorgd.” Wij willen onze zorgen, zoo dikwerf ze op ons terug ­ vallen, telkens weêr werpen op God, totdat zij eindelijk op Hem blijven. Al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wèl luidt, zoo er eenige deugd is, en zoo er eenige lof is, bedenkt datzelve. Phil. 4 : 86. Strooi vandaag een enk’le bloem Op des naasten pad, Strijk hem van ’t bezorgd gelaat Enk’le rimpels glad. Lenig druk of droog een traan, Breng één enk’len zegen aan, Doe één woord van liefde hooren En uw dag is niet verloren. Overgenomen uit Pni'él. Opgaaf van dagelijksche Bijbellezing gedurende de maand October. Oct. 1. Leer mij uwen wil tedoen. Ps 142. Joh. 7:17-18. » 2. Niet zooals ik wil. Matth. 26 : 36-46. » 3 Hoe wij Gods wil tot onzen wil maken, en de zegenrijke gevolgen hier ­ van. Phil. 2 : 1-13. Col. 1 : 9-13. Verdrukkingen. » 4. Baksteenen zonder strooi Ex. 5 : 1-14. » 5. Job 19:20-27. » 6. De Apostelen 1 Cor. 4 : 6-13. » 7 Blijmoedigheid onder de verdrukking. 2 Cor. 7 : 1 -16. Handl. 16 : 25. » 8. Uit groote verdrukking. Opb. 7 : 11-17. » 9. Vervolging lijden. 2 Tim. 2 : 1-13. » 10. Om Christus wil, moeten wij ook verdrukking kun ­ nen verdragen. Hebr. 12 : 1-13. Onze arbeid. » 11. Er bleef niets ongedaan. Jos. 11 : 15-23. » 12. Op uw woord. Luk. 5: 1-11. » 13. Doet wat Hij zegt. Joh. 2 : 1-11. » 14. Hemelsche roeping. Hdl. 26 : 12-20. » 15. Ach, welk een ontrouw ! Ex. 32 : 1-8. Oct. 16. Heer, help mij! Matth. 14 : 22-33. » 17. Wat de Heer van ons vraagt. Ex- 19:1-8. Het belijden van Christus. » 18. Belijdenis van een’ zon ¬ daar. Luk. 18:9-14 » 19. Belijdenis voor de men ¬ schen. Matth. 10 : 32-39. » 20. Belijdenis van Petrus. Matth. 16 : 13-20. » 21. Verloochening van Petr. Matth. 26 : 69-75. » 22. Hoe Petrus zijnen Heer weder belijdt. Handl. 2 : 14-37. » 23. Welke gevolgen de belij ¬ denis van Christus kan hebben. Mark. 13 : 3-13. Matth. 5 : 9-16. » 24. Waarom en hoe wij Christus moeten belijden. Joh. 12 : 35-43. Rom. 10 : 8-11. Vertrouwen op den Heer. » 25. Op Zijne hulp. Hebr. 13 : 5-8, 21. » 26. Op Zijne vertroostingen. 2 Cor. 1 : 1-7. » 27. Bij alles wat ons ont ¬ moet. 2 Cor. 2 : 8-14. » 28. Als wij gebrek vreezen. Phil. 4 : 14-23. » 29. Op Zijne verlossing. Col. 1 : 9-23. » 30. Volkomen vertrouwen op Christus. 1 Tim.1 :1-17. Me d ede e ling. Compleete 3e de Redactrice. jaargangen ä 30 cent, nog verkrijgbaar bij A. van Loon. Tiel.