Tekstweergave van OJM_1898-05-02_003
Deze tekst is automatisch getranscribeerd en kan fouten bevatten.
niet
afschrikken
en
begon,
gesteund
door
de
liefde
en
de
ge
beden
van
enkelen
die
haar
begrepen,
het
Bengaalsch
te
leeren.
Om
zich
daarin
te
oefenen,
had
zij
toegang
verzocht
tot
eene
jongensschool.
Hier
zag
zij
aan
de
deur
een
arm
meisje,
bijna
zonder
kleêren,
dat
met
tranen
den
onderwijzer
wilde
bewegen
haar
op
de
school
toe
te
laten.
Zij
was
reeds
drie
maanden
gedurig
gekomen
met
hetzelfde
verzoek.
„Ach
ik
ben
maar
een
meisje,”
snikte
zij
uit.
Vol
vreugde
nam
Miss
Cooke
haar
als
eerste
leerlinge
aan,
de
onderwijzer
bezorgde
terstond
ver
scheidene
andere
meisjes
en
binnen
een
maand,
waren
er
twee
meisjesscholen
met
200
ä
300
leerlingen
in
Calcutta
gesticht.
Later
met
den
zendeling
Wilson
gehuwd,
deed
deze
zuster
veel
voor
het
jonge
geslacht.
Van
toen
af
is
de
stroom
van
alleenstaande
vrouwen,
die
zich
aan
de
zending
in
Indië
wijd
den,
steeds
wassende
gebleven.
Veïen
gaan
uit
op
eigen
kosten
en
onderhouden
zich
zelven,
al
blijven
zij
in
verband
met,
en
onder
het
bestuur
van
het
Genootschap
dat
haar
uitzond.
Tot
de
vrouwen
der
hoogere
kaste
bleef
het
echter
lang
ónmogelijk
door
te
dringen.
Zij,
die
het
eerst
den
Zenana-
arbeid
begonnen,
hadden
met
bijna
onnoemlijke
bezwaren
te
kampen.
In
stilte,
bijna
in
T
geheim
en
onder
den
tegenstand
van
vrouwen,
zoowel
als
van
mannen,
begon
het
werk.
De
voorzichtigheid
der
slang
moest
aan
duiven-oprechtheid
.
zich
paren;
bewust
van
eigen
zwakheid,
gevoelden
zij
zich
echter
zeker
van
de
overwinning,
omdat
zij
op
een
almachtigen
God
bouwden.
De
toestand
van
de
arme
Zenana-bewoonsttirs
overtrof
hare
ergste
voorstellingen
en
alleen
het
gebod
en
He
beloften
van
haren
goddelijken
Meester
deden
haar
volharden.
Niet
altijd
zijn
de
vrouwen
der
hoogere
kaste
in
Indië
abo
afgezonderd
geweest;
er
zijn
bewijzen
in
de
Veddahs
en
and&?e
boeken
der
Brahmanen
voorhanden,
dat
de
toestand
der
vrouw
in
Indië
vroeger
veel
vrijer
en
gelukkiger
is
geweest.
Zij
mochten
toen
hare
eigene
echtgenooten
kiezen
en
er
waifen
zelfs
geleerde
en
invloedrijke
vrouwen
onder
hen.
Sedert
3e
Mohammedaansche
overheersching
is
de
toestand,
volgens
de
beste
oorkonden,
zoo
veranderd.
Hindoe-mannen
zas?'
®h
verplicht,
hunne
vrouwen
aan
de
blikken
er
Mohammedanen
te
onttrekken.-^
De
leer
der
Brahmanen
heeft
echter
ook
êe
leid
i
qken
invloed
op
de
behandeling
der
vrouw
uitgeoefend.
H$Rte3erd
„Zenana”
(Vrouwenverblijf)
is
van
Persischen
oorsprong
eii
is
afgeleid
van
Zan
(vrouw).
Als
kind,
meestal
beneden
de
tien
jaar
gehuwd,
brengt
de
Indische
vrouw
der
hoogere
kaste
haar
leven
in
druk
en
gebondenheid
door.
Vooral
is
dit
het
geval
in
Noord-Westelijk
Indië.
Hare
eenige
bezigheid
bestaat
in
babbelen,
snoepen,
zich
kappen,
sieraden
aandoen
en
het
eten
voor
man
en
kinderen
te
bereiden.
Met
haren
man
mag
zij
niet
aanzitten,
ook
is
het
haar
ver
boden,
zijn
naam
te
noemen.
Zij
is
meestal
ten
prooi
aan
de
vreeselijkste
verveling.
De
godsdienst,
dien
zij
geroepen
is
in
eere
te
houden,
bestaat
uit
eene
opeenvolging
van
plechtig
heden
zonder
zin.
De
jaloerschheid
van
den
man
wien
zij
als
een
God
vereeren
moet
en
die
haar
onder
het
geringste
voor
wendsel
verstoeten
kan,
maakt
haar
leven
eene
voortdurende
kwelling.
De
Zenana’s
zijn
vuile,
donkere
verblijven
achter
de
dikwerf
schoone
huizen,
wadr
de
mannen
als
heeren
en
meesters
tronen.
De
veelwijverij,
die
er
nog
zeer
in
zwang
is,
maakt
het
leven
der
vrouwen
nog
ondragelijker.
De
eerste
vrouw,
waarvan
het
bekend
is
dat
zij
eenè
Zenana
betrad,
was
in
1822
de
Zendingzuster
Miss
Gogerley
en
hare
vriendin.
Het
werk
is
echter
eerst
veel
later
georganiseerd
geworden.
Miss
Mullens,
zelve
dochter
van
de
uitstekende
zen
delingen,
broeder
en
zuster
De
la
Croix
(Zwitsers
van
geboorte)
geniet
de
eer,
de
Apostel
der
Zenana-zending
te
heeten.
Zij
begon
haar
werk
in
Calcutta
in
1857
met
hare
vriendin
Miss
Sale.
Bedrevenheid
in
handwerken
bezorgde
aan
de
Zen-
dingzusters
het
eerst
den
toegang
tot
de
Zenana’s
en
is
nog
eene
zeer
gewenschte
aanbeveling.
De
vrouwen
waren
in
’t
eerst
bevreesd
voor
elke
aanraking
met
Europeesche
vrouwen
en
vreesden
door
haar
bezoedeld
te
worden.
Wat
de
zusters
hadden
aangeraakt,
werd
zorgvuldig
gewasschen
en
de
beker
waarin
eene
of
andere
verversching
werd
aangeboden,
moest
met
den
inhoud
het
bezit
der
bezoek
sters
blijven,
of
vernietigd
worden.
Doch
van
lieverlede
wies
het
vertrouwen
en
nu
worden
jaarlijks
duizende
vrouwenver
blijven
bezocht
door
honderden
Europeesche
en
Amerikaansche
Christinnen,
bijgestaan
door
inlandsche
zusters.
Twintig
Amerikaansche,
ongeveer
tien
Engelsche
en
een
of
meer
Duitsche
Vrouwengenootschappen
zijn
nu
aan
het
werk
onder
de
Indische
vrouwen.
(
Wordt
vervolgd.}
Mededeelingen.
Van
de
ingekomen
stukken
voor
den
wedstrijd
zijn
gekozen:
van
„een
nichtje
van
Tante
Jo”,
van
C.
J.
P.
P.
die
beide
in
dit
blad
een
plaats
vinden
en
van
„Ignatia”
dat
de
volgende
maand
wordt
opgenomen.
Ook
bij
de
andere
ingezonden
stukken
was
veel
goeds,
maar
deze
drie
zijn
de
beste.
Over
de
toeko
mende
honoraria
geef
ik
de
volgende
maand
bericht.
Het
openbaar
maken
van
den
brief
van
M.
G.
M.
heeft
voor
de
praktijk
reeds
vrucht
gedragen.
In
de
afd.
Amsterdam
van
den
Ned.
M.
B.
heeft
eene
der
jonge
damesleden
dienten
gevolge
het
mutsen
opmaken
geleerd
en
stelt
zich
als
volleerd
mutsenmaakster
beschikbaar
om
deze
kunst
aan
hare
dienende
Bondszusters
te
onderwijzen.
Wie
onder
de
Bondsleden
te
A.
daarvan
gebruik
wil
maken
kan
zich
aanmelden
bij
Mej.
v.
der
Eist,
Prinsengracht
464,
of
wel
aan
het
op
den
laatsten
Bondsavond
bekend
gemaakte
adres
om
nader
omtrent
dag
en
uur
te
kunnen
overleggen.
Deze
mededeeling
breng
ik
ook
onder
de
aandacht
van
andere
afdeelingen
„ter
navolging”.
Onze
billijkheid
eischt
te
erkennen
dat
het
dragen
der
muts
een
kostbare
geschiedenis
is
voor
de
dienstboden.
Ik
geloof
echter
dat
een
voorstel
als
het
bovengenoemde
meer
in
haar
belang
is
dan
het
voorstel
van
M.
G.
M.
om
de
muts
af
te
schaffen.
Met
Tante
Jo’s
nichtje
ben
ik
het
eens
dat
een
nette
(niet
vliegerige)
muts
een
sieraad
is
van
de
knappe
dienstbode
en
veel
fatsoenlijker
dan
het
ongedekte
hoofd
met
een
lang
niet
altijd
onberispelijk
kapsel.
Wat
een
besparing
kan
dat
geven
als
ieder
dienst
meisje
haar
muts
zelve
leert
opmaken
1
t
,
s
Jn
dit
en
in
het
vorig
Blad
bood»ik
den
^ben-Haëzér
kalender
|H|h
ä
25
ceirt,-*
j
Ä
l
l'B|ih
Ugelglï
gé%onW»word&m
uitbetaling.
Ik
zie
mij
genoodzaakt
hierbij
de
opmerking
te
maken
dat
deze
maatregel
niet
is
een
concurrentie
met
den
Uitgever,
maar
om
velen
die
geen
60
cent
voor
een
kal.
kunnen
geven
dit
bezit
gemakkelijk
te
maken.
Tot
dit
doel
stelt
de
uitgever
1000
kal.
tot
mijn
beschikking
tegen
den
bovenge
noemden
prijs
van
25
cent
plus
porto.
Ik
heb,
om
aldus
velen
te
kunnen
helpen,
dan
nog
al
de
moeite
der
verzending
en
de
kosten
van
verpakking.
Uit
een
en
ander
zal
men
begrijpen
dat
van
mijn
aanbod
alleen
door
en
in
’t
belang
van
jonge
abonnées
mag
geprofiteerd
worden.
Correspondentie.
Aan
»Tante
Jo”.
Zeer
tot
mijn
spijt
moet
ik
wegens
plaatsgebrek
uw
stukjes
deze
maand
laten
liggen.
Ik
mag
het
immers
wel
voor
een
volgende
maand
bewaren?
Stel
uwe
inzendingen
zeer
op
prijs.
Aan
J.
Sir.
te
R.
Zeer
tot
mijn
spijt
konden
wij
uw
schrijven
niet
meer
plaatsen,
het
zou
zoodoende
van
het
goede
te.
veel
worden.
Veel
trof
mij
in
uw
schrijven
als
zeer
juist:
uwe
instemming
met
Tante
Jo’s
nichtjes
omtrent
uw
leven
dat
verzekerd
is
bij
Hem,
die
’t
alleen
sekuur
bewaart;
uw
tevredenheid
in
de
plaats
die
God
u
gaf,
omdat
Hij
ze
gaf.
En
dan
uw
onverbeterlijke
opmerking
dat
met
Juft'r.
Drucker
en
de
haren
in
concurrentie
te
treden
tot
ophéffiing
van*
de
meisjes
een
onbegonnen
zaak
is
en
een
ijdele
tevens,
omdat
dezulken
de
hoogste
Wijsheid
verwerpen
en
gelijk
zijn
aan
degenen
die
de
Psalmdichter
met
name
noemt.
Ps.
14
:
1.
Aan
Alma.
Dat
gaat
wel
heel
moeielijk
sproef-Bondsleden”
aan
te
nemen.
Zijt
gij
daarop
wellicht
gekomen
door
de
sproef-zusters”
in
onze
Diaconessen-huizen
?
Dat
is
heel
iets
anders!
Die
moeten
in
de
praktijk
ervaren
of
zij
geschikt
zijn
en
genoeg
zelfverloochening
hebben
om
dien
werkkring
te
aanvaarden.
Maar
voor
’t
lidmaatschap
van
den
Bond
is
alles
toch
zonneklaar
en
geldt
alleen
de
vraag
:
heb.
ik
waarlijk
mijn
Heiland
lief,
zoo
lief
dat
ik
Hem
wil
dienen
in
alles
wat
Hij
mij
te
doen
geeft?
De
noodzakelijke
vrucht
daarvan
is
altijd
een
praktisch
:
elkander
willen
dienen
door
die
hoogere
liefde
gedreven.
—
Wilt
gij
dat
ernstig,
waarom
u
dan
niet
bij
ons
aansluiten'?
Ook
in
onzen
Bond
zal
u
dan
gaandeweg
wel
duidelijk
worden
wat
gij
voor
uw
medeleden
kunt
zijn.
Aan
F.
K.
te
H.
Na
uw
vriendelijk
schrijven
heb
ik
terstond
naar
H.
geschreven,
maar
nog
niets
vernomen.
Mijn
beste
wensch
voor
uzelve.
Aan
»Sally”.
Voor
u
deze
maand
geen
plaatsruimte
meer.